Instantie: Commissie gelijke behandeling, 10 februari 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is als verkoopster werkzaam bij de wederpartij. Zij
meent dat zij, zowel in haar huidige functie als in haar vorige functie,
arbeid van gelijke waarde (heeft) verricht als een mannelijke collega,
terwijl zij een lagere beloning ontvangt (ontving). De Commissie oordeelt
dat er geen sprake is (was) van arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde. Geen
strijd met de Wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 15 augustus 1991 verzocht mevrouw te Almere
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of
te Bussum (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid maakt/heeft
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster is als verkoopster werkzaam bij de wederpartij. Zij is
van mening dat zij, zowel in haar huidige als in haar vorige functie,
arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde (heeft) verricht als
haar voormalige collega, de heer (hierna: maatman), terwijl
zij een lagere beloning ontvangt/ontving. Verzoekster is van mening dat de
wederpartij hiermee heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben enkele malen de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij
ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn
gesprekken gevoerd met verzoekster, de wederpartij en maatman. Van het
onderzoek ter plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd 25 juni 1992.

2.1. De Commissie heeft partijen opgeroepen te verschijnen tijdens een
zitting op 27 oktober 1992.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

mw (verzoekster)

dhr mr P.J. van der Vlerk (advocaat)

van de kant van de wederpartij

dhr (directeur van de wederpartij)

mw mr (gemachtigde)

mw (toehoorster)

van de kant van de LTD

dhr M. van het Laar (senior-ABAV)

van de kant van de Commissie

mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter)

mw drs J.A.M. Stolwijk (lid Kamer)

mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer)

mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij voert een winkel waar speelgoed wordt verkocht. Op de
benedenverdieping van de winkel (hierna: de afdeling Algemeen Assortiment)
wordt een breed assortiment speelgoed verkocht. Hier zijn steeds vier a zes
verkopers/verkoopsters aanwezig. Op de bovenverdieping van de winkel
(hierna: de afdeling Technisch Speelgoed) wordt voornamelijk technisch
speelgoed verkocht (electrische treinen, computerspelletjes, bouwdozen maar
ook puzzels en spellen).

Verzoekster (geboren in 1954) werkt nu ongeveer 20 jaar als verkoopster bij
de wederpartij. Zij kwam zo van school bij de wederpartij werken, het was
haar eerste baan. Haar taken bestaan voornamelijk uit de presentatie, het
verkopen en het aanvullen van speelgoed. Tot medio 1989 werkte verzoekster
op de afdeling Technisch Speelgoed. Daarna werd zij, op eigen verzoek,
overgeplaatst naar de afdeling Algemeen Assortiment. Bij grote drukte en
tijdens pauzes valt verzoekster soms in op de afdeling Technisch Speelgoed.
Zij voert daar dan ook eenvoudige reparaties uit. Verzoekster werkt 37,5
uur per week. Haar bruto-maandsalaris bedroeg in de periode 1987 tot 1
januari 1991 ƒ 2.750,- per maand (exclusief toeslagen reiskosten,
overwerkvergoeding en dergelijke). Per 1 januari 1991 ontving zij een
salarisverhoging van bruto ƒ 100,- per maand. Reden voor de
salarisverhoging was, zo blijkt uit een schriftelijke notitie van de
wederpartij, dat verzoekster op maandagmiddag een half uur langer ging
werken en dat de wederpartij haar wilde stimuleren om meer leiding te
geven. Ter zitting lichtte de wederpartij toe dat zij hierbij bijvoorbeeld
dacht aan het begeleiden van stagiaires. Uit het onderzoek is gebleken dat
verzoekster zowel voor als na de salarisverhoging feitelijk geen leiding
heeft gegeven. De leidinggevende taken die haar waren toebedacht zijn ook
niet specifiek aan een andere werknemer toebedeeld.

Verzoekster vergelijkt zich met een mannelijke (inmiddels ex-) collega,
de maatman. Deze (geboren in 1965) was op 15 september 1990 als verkoper op
de afdeling Technisch Speelgoed in dienst getreden voor de duur van een
jaar. Daarvoor was hij assistent-bedrijfsleider bij een supermarkt. Per 31
augustus 1991 heeft maatman zijn baan bij de wederpartij opgezegd en heeft
hij een baan aanvaard bij de partner van verzoekster. Na een maand is hij
ontslagen. Hierop heeft hij aan de wederpartij gevraagd of hij terug kon
komen. De wederpartij heeft hierop afwijzend beslist, omdat zij al een
vervanger had en bovendien het vertrouwen was geschaad.

Ook maatman werkte 37,5 uur per week. Zijn bruto-maandsalaris bedroeg bij
indiensttreding ƒ 3.100,- (exclusief toeslagen). Per 1 januari 1991 steeg
dit tot ƒ 3.193,-. De reden voor deze verhoging is niet bekend.

Het laatste salaris van de (mannelijke) voorganger van maatman bedroeg in
1990 ƒ 2200,- bruto per maand. De reden voor dit relatief lage salaris
was volgens de wederpartij dat deze werknemer niet beviel.

Het salaris van de opvolger van maatman bedroeg bij indiensttreding ƒ
3.100,- bruto per maand.

Het salaris van de opvolgster van verzoekster op de afdeling Technisch
Speelgoed bedroeg 101% van het wettelijk minimumloon, hetgeen dus minder
was dan het salaris van verzoekster. Zij had echter niet exact dezelfde
functie als verzoekster.

De wederpartij past geen CAO toe. Wel is de Verordening Secundaire
Arbeidsvoorwaarden voor de Detailhandel van toepassing. Hierin zijn echter
geen primaire arbeidsvoorwaarden geregeld.

3.2. Ten behoeve van het onderzoek van de Commissie zijn de functies van
verzoekster en maatman geinventariseerd en gewaardeerd door een medewerker
van de LTD. De beoordelingstijdvakken zijn als volgt afgebakend.

Verzoekster stelt dat haar huidige functie op de afdeling Algemeen
Assortiment van (nagenoeg) gelijke waarde is als de functie die maatman
vervulde op de afdeling Technisch Speelgoed. Ditzelfde geldt volgens haar
voor haar vorige functie, op de afdeling Technisch Speelgoed, die zij tot
medio 1989 verrichtte. Deze functie is gewaardeerd voor zowel de periode
voor als na 1 april 1988. Op dat moment werd namelijk een bedrijfsleider
aangesteld, die volgens verzoekster enkele taken van haar overnam.

De functie van verzoekster is gewaardeerd voor wat betreft de volgende
periodes:

– periode A: 1 januari 1988 – 1 april 1988;

– periode B: april 1988 – mei 1989 en

– periode C: mei 1989 – 31 augustus 1991.

De functie van maatman is gewaardeerd voor wat betreft periode C (vanaf 15
september 1990, toen hij bij de wederpartij in dienst trad). De functie van
verzoekster in de periodes A, B en C is bij de functiewaardering vergeleken
met de functie van maatman in de periode C.

Aangezien in het bedrijf geen functiewaarderingssysteem wordt toegepast,
zijn de functies beschreven en gewaardeerd aan de hand van een gangbaar
functiewaarderingssysteem. De functiebeschrijvingen zijn gebaseerd op
verklaringen van verzoekster, de wederpartij en maatman.

3.3. Verzoekster en de wederpartij zijn niet tot overeenstemming gekomen
over de precieze inhoud van de functies van verzoekster. Daarom zijn voor
elke functie van verzoekster twee verschillende beschrijvingen opgesteld,
namelijk een volgens de visie van verzoekster en een volgens de visie van
de wederpartij. Het verschil in visie wordt veroorzaakt door het feit dat
verzoekster van mening is dat zij zelf speelgoed monteerde (periode C) en
repareerde (periode A, B en C), dat zij nieuw personeel inwerkte (periode
C) en zelfstandig bepaalde artikelen bestelde (periode A en B) en verder
dat zij incidenteel de dagopbrengst telde en de geldcassette bij de bank
afleverde (periode A). Volgens de wederpartij voerde verzoekster in periode
B slechts incidenteel reparaties uit en heeft zij slechts eenmaal de
geldcassette naar de bank gebracht. De wederpartij stelt dat de overige
voornoemde werkzaamheden niet door verzoekster, maar door maatman zijn
verricht. Maatman en de bedrijfsleider van de wederpartij bevestigen de
verklaring van de wederpartij dat in de periode C niet verzoekster, maar
maatman speelgoed monteerde en repareerde. Artikel 8 van de
arbeidsovereenkomst van maatman vermeldt ook deze taken.

De functiebeschrijvingen van de functies van verzoekster zoals door
verzoekster geaccordeerd leverden steeds een iets hogere score op dan de
beschrijvingen zoals geaccordeerd door de wederpartij:

– periode A: 83 respectievelijk 79 punten;

– periode B: 81 respectievelijk 79 punten;

– periode C: 74,5 respectievelijk 72,5 punten.

De functie van maatman scoorde 94,5 punten.

Het puntenverschil tussen de functies van verzoekster en maatman is
afhankelijk van de visie van verzoekster en de wederpartij:

– periode A: 11,5 respectievelijk 15,5 punten;

– periode B: 13,5 respectievelijk 15,5 punten;

– periode C: 20 respectievelijk 22 punten.

In het gehanteerde functiewaarderingssysteem wordt in het gebied tussen 50
en 200 punten voor een functie veelal een bandbreedte van 20 punten
gehanteerd. Dit betekent dat een verschil van 20 punten wordt aangehouden
tussen de opeenvolgende functiegroepen/salarisschalen. Alle functies die
binnen deze bandbreedte vallen worden als gelijkwaardig beschouwd.

3.4. Het puntenverschil tussen de waardering van de functies van
verzoekster en maatman in periodes A en B (toen verzoekster op de afdeling
Technisch Speelgoed werkte) vindt zijn oorzaak in:

– de benodigde kennis; in deze periode was er nog nauwelijks sprake van
digitale treinbesturing en computerspellen en was er dus minder specifieke
kennis nodig dan in de periode C op de afdeling Technisch Speelgoed;

– het zelfstandig bestellen van artikelen door maatman;

– het beoordelen en uitvoeren van reparaties. Verzoekster voerde slechts
incidenteel reparaties uit;

– het leiding geven. Maatman deed dit wel, verzoekster niet.

Het puntenverschil in de periode C (de meest recente periode) kan als volgt
worden verklaard:

– met name ten aanzien van de treinen en spelcomputers is meer kennis
vereist dan voor het speelgoed op de afdeling Algemeen Assortiment,
aangezien klanten vaak met gedetailleerde vragen komen;

– maatman besliste zelf over het al dan niet repareren van speelgoed, en
voerde reparatie- en montagewerkzaamheden zelf uit;

– maatman bestelde zelf (veelal duur) speelgoed;

– maatman gaf leiding.

Doordat verzoekster in haar functie langere tijd op een vaste plaats staat,
was haar score op het punt ‘inspannende houding’ iets hoger.

3.5. Het onderzoek naar de door de wederpartij gehanteerde
beloningsmaatstaven heeft de volgende informatie opgeleverd.

Op de hoogte van het salaris bij indiensttreding zijn volgens de
wederpartij van invloed de zwaarte van de functie, de opgedane ervaring,
salariswensen bij aanvang van de dienstbetrekking, vorig salaris en
eventuele verwachtingen ten aanzien van het functioneren. Op de
salarisgroei na indiensttreding zijn van invloed de factoren prestaties,
diensttijd en leeftijd. Jeugdigen ontvangen het wettelijk minimumloon en
voor deeltijdarbeiders van 23 jaar en ouder is een netto-beloning van ƒ
10,- per uur uitgangspunt.

Aangezien er in het bedrijf van de wederpartij geen vaste normen zijn
ontwikkeld voor de beloningsmaatstaven, is niet na te gaan welke invloed de
onderscheiden factoren hebben op de hoogte van de beloning, en met name op
het beloningsverschil tussen verzoekster en maatman. Wel is duidelijk dat
de combinatie zwaarte van de functie en laatst genoten salaris zwaar wogen
bij de vaststelling van het loon van maatman.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoekster stelt in de eerste plaats dat haar huidige functie van
(nagenoeg) gelijke waarde is als die van maatman. Voor de verkoop van
artikelen van de verschillende afdelingen zijn volgens verzoekster dezelfde
vaardigheden vereist. Het feit dat verzoekster hetzelfde salaris is blijven
verdienen toen zij is overgeplaatst naar de afdeling Algemeen Assortiment
bevestigt deze stellingen. De zwaarte van de verschillende functies kan
derhalve het beloningsverschil niet rechtvaardigen. Tot het moment waarop
maatman in dienst trad werd het personeel van de beide afdelingen ook op
gelijke wijze beloond.

Ditzelfde geldt volgens verzoekster voor de functie die zij voorheen
vervulde (in periode A en B). Deze functie was namelijk gelijk aan de
functie die maatman later is gaan vervullen. Toch is maatman meteen bij
indiensttreding een hoger salaris gaan verdienen. Dit hoewel hij geen
technische kennis had, terwijl verzoekster al ongeveer 17 jaar ervaring had
opgedaan in deze werkzaamheden. Bovendien is verzoekster ouder. Verzoekster
zegt maatman te hebben ingewerkt.

Het is verzoekster niet duidelijk wat de wederpartij bedoelt met de
stelling dat maatman verantwoordelijk was voor de afdeling Technisch
Speelgoed. Deze verantwoordelijkheid blijkt haars inziens ook niet uit de
arbeidsovereenkomst tussen wederpartij en maatman. Bovendien kan het
argument van de wederpartij dat maatman in de toekomst zou doorgroeien naar
een hogere functie, geen reden zijn voor het beloningsverschil zolang hij
deze hogere functie nog niet vervulde.

Verzoekster bestrijdt dat zij niet goed zou functioneren. Zij wijst daarbij
op de salarisverhoging die zij ontving per 1 januari 1991.

Verzoekster is met de zaak van de wederpartij opgegroeid. Zij heeft op
beide afdelingen gewerkt en is op beide afdelingen inzetbaar. Gezien de
werkervaring die zij in de loop der jaren heeft opgebouwd bij de
wederpartij, is zij van mening dat voor de waardering van haar functie alle
door de Commissie onderzochte periodes (A, B en C) in beschouwing moeten
worden genomen. Voor de functiewaardering mag het niet uitmaken dat
verzoekster later op de benedenverdieping gelijksoortig werk is gaan doen.

Verzoekster verbaast zich over het feit dat uit het Commissierapport blijkt
dat de wederpartij geen grond meer ziet voor een vruchtbare samenwerking
met verzoekster, terwijl verzoekster alleen maar heeft gevraagd om datgene
waar zij haars inziens recht op heeft.

3.7. De wederpartij heeft het volgende naar voren gebracht.

Volgens haar hebben verzoekster en maatman in alle drie de
onderzoeksperiodes geen arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde verricht.
Maatman had meer technische ervaring en een ander takenpakket dan
verzoekster en werd daarom terecht hoger beloond. Voor wat betreft
verzoeksters huidige functie stelt de wederpartij dat aan het personeel op
de afdeling Algemeen Assortiment normaliter minder zware eisen worden
gesteld dan aan het personeel op de afdeling Technisch Speelgoed.
Desondanks is het salaris van verzoekster niet verlaagd toen zij is
overgeplaatst naar de benedenverdieping. De reden hiervoor is dat sprake
was van behoud van verworven rechten. Voorts stelt de wederpartij dat
maatman niet door verzoekster, maar door een ander is ingewerkt.

De wederpartij is van mening dat de Commissie periode C als uitgangspunt
zou moeten nemen bij haar oordeel of er sprake is/was van ongelijke
beloning. In deze periode was maatman immers werkzaam bij de wederpartij.

De beloning van maatman bij indiensttreding verklaart de wederpartij als
volgt.

De functie van maatman is zwaarder dan de huidige en ook de vroegere
functie van verzoekster. Op de afdeling Technisch Speelgoed wordt van het
verkopend personeel meer kennis verwacht, met name op het terrein van de
digitale besturing van modeltreinen. Toen verzoekster op deze afdeling
werkte had zij altijd een collega naast zich met een technische
achtergrond. Maatman was zelf een modeltrein-hobbyist, reden waarom hij bij
indiensttreding op dit terrein al voldoende aanleg en een redelijke kennis
bezat. Verder heeft de wederpartij rekening gehouden met het salaris van
maatman in zijn vroegere functie, en is het salaris gebaseerd op de
doorgroei van maatman naar chef van de afdeling Technisch Speelgoed. Deze
laatste verwachting baseerde de wederpartij op de organisatorische en
leidinggevende ervaring die maatman in zijn vroegere functie van assistent-
bedrijfsleider had opgedaan.

Verzoekster heeft in haar loopbaan bij de wederpartij redelijk, en in
sommige periodes goed gefunctioneerd. Wel heeft zij altijd veel begeleiding
nodig gehad. De laatste jaren stemden de prestaties van verzoekster niet
altijd tot tevredenheid. Dit is ook de reden waarom het salaris van
verzoekster de laatste jaren niet zoveel is gestegen en waarom verzoekster
binnen het bedrijf niet hogerop is geklommen. Overigens is de wederpartij
van mening dat verzoekster niet over genoeg potentieel beschikt om een
hogere functie te bekleden.

De wederpartij gaf ter zitting aan het niet eens te zijn met verzoekster
dat zij gezien haar ancienniteit recht zou hebben op een hogere beloning.
Deze ancienniteit is namelijk al in de beloning van verzoekster
verdisconteerd. Ten tijde van de zitting ontving verzoekster het hoogste
salaris van de medewerkers op de afdeling Algemeen Assortiment.

Naar aanleiding van het Commissierapport merkt de wederpartij op dat de
bedrijfsleider die per 1 april 1988 is aangesteld slechts taken van de
directeur van de wederpartij, en geen taken van verzoekster heeft
overgenomen. Deze bedrijfsleider kwam hierarchisch gezien tussen
verzoekster en de directeur in te staan.

Als kritiek op het Commissierapport brengt de wederpartij naar voren dat in
dit rapport slechts de functies zijn gewaardeerd en niet de personen die de
functies uitoefenen. Hierdoor wordt er geen rekening gehouden met
bijvoorbeeld hoe enthousiast of goed een werknemer is.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht, nu
verzoekster lager werd beloond dan haar mannelijke collega, de maatman.

4.2. Artikel 2 Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen (WGL, Stb. 1975, 129)
respectievelijk artikel 7A:1637ij lid 1 Burgelijk Wetboek (BW) en de
artikelen 7 en volgende Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB,
Stb. 1989, 168) bepalen dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen
mannen en vrouwen op het punt van de beloning wanneer zij arbeid van
gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichten. Van gelijke beloning is
sprake indien deze is berekend op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.
Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan van
een deugdelijk stelsel van functiewaardering. Daarbij wordt zoveel mogelijk
aangesloten bij het stelsel dat in de betreffende organisatie gebruikelijk
is.

Het verzoek betreft in elk geval voor een deel het tijdvak, gelegen voor 1
juli 1989, de datum van inwerkingtreding van de huidige WGB. Dit betekent
dat de beloning van voor deze datum dient te worden getoetst aan de WGL.
Voor de periode vanaf 1 juli 1989 dient deze te worden getoetst aan artikel
7A:1637ij BW en de WGB.

4.3. Allereerst gaat de Commissie in op de vraag of verzoekster en maatman
arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verrichtten.

De functies van verzoekster en maatman zijn gewaardeerd voor de voornoemde
periodes A, B en C.

Verzoekster stelt zich op het standpunt dat aangezien zij al zo lang in
dienst is, alle periodes in samenhang met elkaar onderzocht dienen te
worden en dat het oordeel van de Commissie zich daarom over al deze
periodes dient uit te strekken.

De wederpartij daarentegen is van mening dat slechts periode C in
ogenschouw moet worden genomen. In tegenstelling tot de periodes A en B was
maatman in eerstgenoemde periode immers feitelijk in dienst bij de
wederpartij.

De Commissie overweegt hierover als volgt.

De functies van verzoekster in de verschillende onderzoeksperiodes waren
steeds van nagenoeg gelijke waarde. Het verschil tussen de puntenaantallen
die haar functie in deze periodes opleverde bedraagt immers maximaal 8,5
punten (zie paragraaf 3.3.). De Commissie zal daarom de onderzoeks-periode
in haar geheel beschouwen (van 1 januari 1988 tot 31 augustus 1991), en
niet de afzonderlijke periodes A, B en C. Dit houdt in dat de Commissie de
beloning van maatman (periode C) vergelijkt met de beloning van verzoekster
voordat maatman in dienst trad (periode A en B) en daarna (periode C).

Dit heeft als consequentie dat als mocht blijken dat er sprake is van
ongelijke beloning op grond van geslacht in periode C, de Commissie ervan
uitgaat dat in de periode ervoor ook ongelijk werd beloond.

Dat een werknemer voor de vergelijking van arbeid ook een maatman kan
aanwijzen die later in dienst is getreden, leidt de Commissie af uit
jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Hierin is vastgesteld,
dat het beginsel van gelijke beloning niet enkel geldt in de situatie
waarin mannen en vrouwen tegelijkertijd arbeid van (nagenoeg) gelijke
waarde voor eenzelfde werkgever verrichten. Een werknemer kan voor de
vergelijking van de arbeid onder omstandigheden bijvoorbeeld ook een
voorganger aanwijzen (Hof van Justitie Europese Gemeenschappen, Marcarthys
Ltd./Smith, 27 maart 1980, zaak 129/79).

De visies van verzoekster en de wederpartij op de functie van verzoekster
in de onderzochte periode liggen niet ver uit elkaar. Het puntentotaal van
deze functie ligt tussen 72,5 en 83, terwijl deze van de functie van
maatman op 94,5 ligt. Er is dus een puntenverschil van tussen 11,5 en 22.

Aangezien de wederpartij geen functiewaarderingssysteem kent en toepast,
zijn er geen vaste grenzen om te bepalen wanneer twee functies in een en
dezelfde functiegroep vallen. Bij het ontbreken van vastgestelde grenzen
hanteert de Commissie het uitgangspunt, dat functies maximaal een halve
bandbreedte mogen verschillen om nog als arbeid van (nagenoeg) gelijke
waarde te kunnen gelden (Zie Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid, oordeelnummers 3075-90-1 d.d. 31 januari 1990 en
168-91-43 d.d. 12 juli 1991). In het gehanteerde functiewaarderingssysteem
wordt in het gebied tussen 50 en 200 punten voor een functie veelal een
bandbreedte van 20 punten gehanteerd, zo ook in het onderhavige geval. Het
puntenaantal van de functie van verzoekster ligt immers tussen 72,5 en 83,
terwijl dit van de functie van maatman 94,5 bedraagt.

In het onderhavige geval geldt derhalve dat er tussen de functies van
verzoekster en maatman een verschil zou mogen zijn van maximaal 10 punten.
Nu dit puntenverschil tussen 11,5 en 22 bedraagt, is de Commissie van
oordeel dat er geen sprake is van arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde.

4.4. Wat betreft de opmerking van de wederpartij dat in het
Commissierapport slechts de functies zijn gewaardeerd en niet de personen
die de functies uitoefenen, merkt de Commissie het volgende op.

Functiewaardering houdt in dat functies aan de hand van verschillende
gezichtspunten worden beschreven en gewaardeerd. Pas bij het toepassen van
de beloningsmaatstaven komt de persoon die de functie uitoefent in beeld.
Beloningsmaatstaven kunnen bijvoorbeeld zijn ervaring, functioneren,
leeftijd, prestaties en diensttijd. Aangezien de Commissie oordeelt dat er
geen sprake is van arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde, komt zij niet toe
aan de vraag of de wederpartij verzoekster en maatman op grondslag van
gelijkwaardige maatstaven heeft beloond. Hierdoor komt zij dus niet toe aan
de beoordeling van de persoon die de functie uitoefent.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet is komen vast te staan
dat te Bussum onderscheid naar geslacht maakt/heeft
gemaakt jegens mevrouw te Almere, in strijd met artikel 2
Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen respectievelijk artikel 7A:1637ij
lid 1 Burgelijk Wetboek en de artikelen 7 en volgende Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter), mw drs J.A.M. Stolwijk (lidKamer), mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer), mw mr A.K. de Jongh (adjunct-secretaris)