Instantie: Arrondissementsrechtbank Utrecht, 10 februari 1993

Instantie

Arrondissementsrechtbank Utrecht

Samenvatting


(Tussen)vonnis naar aanleiding van -in een eerder
tussenvonnis gelaste- deskundigenonderzoek.

De rechtbank neemt de bevindeningen en de conclusies van de
deskundige over en maakt die tot de hare. Uit de gehele inhoud
van het deskundigen rapport is zonder meer duidelijk dat de
deskundige een direct verband legt tussen het gedrag van B. en de
psychische schade die M. door diens gedrag heeft geleden. Dat de
deskundige daarbij niets heeft gezegd over de schade die B.
mogelijk door andere oorzaken in haar jeugd heeft geleden, kan
aan de in dat opzicht duidelijke inhoud van het rapport van de
deskundige niet afdoen. De opmerking van de deskundige dat
eiseres waarschijnlijk al eerder slachtoffer van seksueel geweld
is geworden, valt buiten het kader van het onderzoek.

Volledige tekst

1. Het verdere verloop van de procedure

1.1. De rechtbank heeft in deze zaak een (tweede) tussenvonnis
gewezen, dat is uitgesproken op 5 februari 1992.

1.2. Ingevolge dat vonnis heeft een onderzoek door een deskundige
plaatsgevonden.

De deskundige heeft haar deskundigenrapport op 21 april 1992
onder aktennummer 113/92 ter griffie van de rechtbank
gedeponeerd.

1.3. Daarop heeft M. een conclusie na deskundigenonderzoek
genomen.

1.4. B. heeft vervolgens een conclusie van antwoord na
deskundigenonderzoek genomen.

1.5. Ten slotte hebben partijen de stukken aan de rechtbank
overgelegd en vonnis gevraagd.

Een afschrift van het deskundigenrapport heeft de rechtbank
alleen aangetroffen in het dossier van B.

2. De verdere beoordeling van het geschil

2.1. De rechtbank blijft bij de inhoud van voormeld (tweede)
tussenvonnis in deze zaak.

2.2. Ingevolge dat vonnis heeft de klinische psychologe drs. A.
Donk een deskundigenrapport uitgebracht.

Dit rapport is onder aktenummer 113/92 ter griffie van de
rechtbank gedeponeerd.

In dat rapport staat, onder meer, het navolgende vermeld:
“…

Vraag 2.6.a:

Heeft M. psychische schade opgelopen als gevolg van de in deze
procedure vastgestelde seksuele contacten in haar jeugd met B.?

Op grond van mijn onderzoek van mevrouw M. op 31-3-1992 meen ik
deze vraag met ‘ja’ te moeten beantworden.

Vraag 2.6.b.

Gezien het voorafgaande kan gesteld worden dat de geleden
psychische schade zich met name uit op de volgende gebieden.

Een verstoorde indentiteitsontwikkeling

Een verstoorde seksuele ontwikkeling

Een verstoorde beleving van zichzelf als moeder

Overige opmerkingen en conclusie

Op grond van mijn onderzoek van mevrouw M. en haar
voorgeschiedenis ben ik van mening dat zij zeer veel psychische
schade heeft ondervonden door het seksueel misbruik aan haar
gepleegd door de dader. Mevrouw heeft in voorafgaande jaren in
grote mate geleden onder de gevolgen van het misbruik en eerst de
laatste jaren door haar grote wilskracht en inzet waardoor zij
passende hulpverlening gevonden heeft, ziet men een verandering
ten goede optreden. Dit gaat echter gepaard met veel inspanning
en verdriet (te denken valt aan het ‘verlies’ van haar familie).
Gezien het klachtenbeeld van mevrouw denk ik dat zij ook reeds
als zeer jong kind het slachtoffer geweest moet zijn van seksueel
geweld. Ik ben mij er echter van bewust dat dit buiten het kader
van dit onderzoek valt.

2.3. B. heeft bij de inhoud van het deskundigenrapport een aantal
kantekeningen geplaatst.

Hij stelt allereerst dat ui het dekskundigenonderzoek niet is
komen vast te staan het causaal verband tussen zijn gedragingen
en de toestand van M., nu de deskundige zich niet heeft
uitgelaten over de (eventuele) schade die M. mogelijk heeft
geleden door andere ervaringen, waarbij hij wijst op het feit dat
M. door haar eerste echtgenoot is mishandeld en tot prostitutie
is gedwongen.

Vervolgens voert B. aan dat het mogelijk is dat de seksuele
ontwikkeling van M. al verstoord was voordat hij daar invloed op
had nu uit de verklaringen van de half-broer en de half-zus van
M. blijkt dat M. al op extreem jonge leeftijd seksuele omgang had
met anderen dan B.

B. bestrijdt verder dat de beleving van M. als moeder verstoord
is omdat hij van familieleden heeft gehoord dat zij regelmatig in
gezelschap haar kind onder haar trui op haar huid houdt.

Ten slotte begrijpt B. niet waarom de deskundige in zijn (bedoeld
zal zijn haar) laatste opmerking een vermoeden uit waarvan zij
weet dat dit buiten het kader van het onderzoek valt en B. heeft
de indruk dat zij daarmee haar onpartijdigheid prijsgeeft.

2.4. De rechtbank neemt de bevindingen en de conclusies van de
deskundige als vermeld in bovengenoemd rapport over en maakt die
tot de hare.

Daarmee worden de hiervoor onder 2.3 vermelde verweren van B.
verworpen.

Uit de gehele inhoud van het deskundigenrapport (dat de rechtbank
niet uigebreid zal weergegeven) is zonder meer duidelijk dat de
deskundige een direct verband legt tussen het gedrag van B. en de
psychische schade die M. door diens gedrag heeft geleden. Dat de
deskundige daarbij niets heeft gezegd over de schade die B.
mogelijk door andere oorzaken heeft geleden kan aan de in dat
opzicht duidelijke inhoud van het rapport van de deskundige niet
afdoen.

De opmerking van B. in verband de beleving van M. als moeder
betreft slechts een detail van het rapport van de deskundige en
laat de overige constatering van de deskundige op dit punt
onverlet.

De rechtbank deelt de opvatting van B. omtrent de partijdigheid
van de deskundige de laatste opmerking van de deskundige niet.

Deze hiervoor onder 2.2. weergegeven opmerking is kennelijk een
antwoord op de in voormeld tussenvonnis onder 2.6c gestelde vraag
of de deskundige voor het overige nog op of aanmerkingen heeft te
maken die voor de oordeelsvorming van de rechtbank van belang
zijn.

De rechtbank ziet niet in dat de deskundige met die opmerking
haar onpartijdigheid prijs geeft of dat daaruit anderszins de
conclusie zal kunnen worden getrokken dat de deskundige niet als
onafhankelijke deskundige haar onderzoek heeft verricht of haar
conclusie heeft getrokken.

Overigens is de rechtbank, met de deskundige van oordeel dat
laatste opmerking buiten het kader van het onderzoek valt.

De rechtbank zal dan ook op die opmerking verder geen acht slaan.

2.5. Uit het voorgaande volgt dat thans is komen vast te staan
dat M. door aan de schuld van B. te wijten onrechtmatig handelen
schade heeft geleden.

Zoals door de rechtbank in het eerste tussenvonnis in deze zaak
in rechtsoverweging 3.15 is overwogen dient de rechtbank bij de
vaststelling van de schadevergoeding mede acht te slaan op de
financiele omstandigheden van partijen.

De rechtbank zal de zaak daarom naar de rol verwijzen opdat B. en
M. elk bij akte nadere inlichtingen daaromtrent kunnen geven.

Daarbij heeft de rechtbank met name behoefte aan de navolgende
gegevens:

-gegevens omtrent het inkomen ondersteund door loonstroken of
recente uitkeringsgegevens;

-gegevens omtrent de burgerlijke staat van partijen en omtrent de
vraag of zij familieleden onderhouden en zo ja, tot welk bedrag;

-gegevens omtrent eventuele schulden, de hoogte daarvan en de
wijze waarop deze worden afgelost.

Partijen dienen deze gegevens zo volledig mogelijk ondersteund
door recente geschriften te verstrekken.

De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor een akte aan
de zijde van B. Vervolgens dient M. een akte te nemen, waarop B.
nog mag reageren, indien hem dat gewenst voorkomt.

3. De beslissing

3.1. De stukken worden in handen van partijen gesteld met de in
rechtsoverweging 2.5 vermelde doeleinden.

3.2. De zaak zal weer worden uitgeroepen ter rolle van de
enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van
woensdag 24 maart 1993 te 9.00 uur voor het nemen van akte aan de
zijde van B.

3.3. Iedere verder beslissing wordt aangehouden.

Rechters

mr. L.C. Heuveling van Beek