Instantie: President Rechtbank Amsterdam, 4 februari 1993

Instantie

President Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Twee broers hebben eiseres begin maart 1992 verkracht. Eiseres heeft
een aids-test ondergaan. Beide broers zijn veroordeeld tot
gevangenisstraf. Eiseres vordert een van de broers te veroordelen een
aids-test te ondergaan. Bovendien vordert zij een voorschot van ƒ 5.000,=
immateriele schadevergoeding van elk en een contactverbod. De gevraagde
voorzieningen worden verleend.

Volledige tekst

Verloop van de procedure:

Ter terechtzitting van 22 januari 1993 heeft M gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Daarbij heeft zij haar eis verminderd; zij vordert tegen Wi geen bloedtest
meer en heeft tegen We gevraagde onderzoek beperkt tot een test. We heeft
zich ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding aan Ons oordeel
gerefereerd. Wi en We hebben voor het overige verweer gevoerd met
conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Na verder debat
hebben partijen stukken, waaronder van weerszijden produkties en
pleitnotities, overgelegd voor vonniswijzing.

Gronden van de beslissing:

1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:

a. Wi en We zijn broers van elkaar. Zij hebben M begin maart 1992
verkracht, waarbij We, haar met een mes heeft bedreigd.

b. M heeft in maart 1992 een aids-test ondergaan, om vast te stellen of
zij door de verkrachting besmet is geraakt met het hiv-virus.

c. Wi is op 15 september 1992 veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf
wegens verkrachting van meerdere vrouwen. We is terzake tot drie jaar
gevangenisstraf veroordeeld.

d. Wi heeft op 19 januari 1993 een bloedonderzoek laten doen. De uitslag
daarvan is negatief, in die zin dat in zijn bloed geen antistoffen tegen
het hiv-virus zijn aangetroffen.

2. M stelt dat zij door het gebeurde angstig en bijzonder wantrouwend is
geworden, aan slapeloosheid en stress lijdt en psychosomatische klachten
heeft; zij heeft zich in verbinding gesteld met het Riagg. Zij vreest door
de verkrachting te zijn besmet met het hiv-virus. De aidstest, die zij in
maart 1992 heeft ondergaan, had zes maanden later moeten worden herhaald,
maar zij stelt een tweede test psychisch niet aan te kunnen. Daarom
vordert zij, als schadevergoeding in natura, We te veroordelen een
onderzoek te ondergaan op de aanwezigheid van het hiv-virus in zijn bloed.
Als voorschot op de door haar geleden immateriele schade, die zij op ƒ
75.000,= begroot, vordert zij van Wi en We elk een bedrag van ƒ 5.000,=.
Tevens vordert M tegen hen een contactverbod in de ruimste zin van het
woord.

3. De gevraagde voorzieningen worden verleend. Daarbij is het volgende van
belang.

4. Hoewel We heeft aangevoerd dat hij zich reeds geruime tijd geleden
bereid heeft verklaard mee te werken aan het door M gewenste
bloedonderzoek, is duidelijk dat de test nog steeds niet heeft
plaatsgevonden. M heeft er belang bij dat deze op zeer korte termijn wordt
verricht: een negatieve uitslag van het onderzoek bij We zal M de gewenste
zekerheid verschaffen; pas indien is gebleken dat hij seropositief is, zal
zij zelf opnieuw moeten worden getest. De aan deze veroordeling verbonden
dwangsom wordt als volgt gemaximeerd.

5. Het verweer dat Wi en We de schade niet kunnen vergoeden omdat zij
nagenoeg geen inkomen hebben, wordt verworpen. De huidige financiele
positie van Wi en We kan niet leiden tot de conclusie dat de vordering op
dit punt wordt afgewezen. Zij zullen immers na hun vrijlating trachten
door arbeid inkomsten te verwerven. In dat stadium zal moeten blijken in
hoeverre verhaal mogelijk is.

6. Ook zonder een nadere medische onderbouwing van het gestelde psychische
en lichamelijke leed is zonder meer aannemelijk dat M door de
verkrachting, gepleegd door twee personen met geweld en onder bedreiging
van een mes, grote schade heeft geleden. De toekenning van een zekere
schadevergoeding biedt haar de mogelijkheid activiteiten te ontplooien die
haar trauma wellicht zullen verlichten.

7. Ten aanzien van het gevorderde contactverbod heeft Wi aangevoerd dat
hij de naam en adres van zijn slachtoffer niet kent, dat hij slechts de
Spaanse taal spreekt, waardoor hij niet in staat is telefonisch of
schriftelijk contact met M te zoeken, en voorts dat hij na het ondergaan
van zijn gevangenisstraf als ongewenst vreemdeling naar Colombia zal
worden uitgezet. We meent dat het verbod te vaag is voor toewijzing.

8. Ook aan dit betoog wordt voorbijgegaan. Zelfs al zouden Wi en We thans
niet van plan zijn contact met hun slachtoffer te zoeken, dan nog bestaat
de mogelijkheid dat zij in de toekomst om welke reden dan ook van
gedachten veranderen. M moet dan ook zelf de mogelijkheid hebben een
contactverbod af te dwingen. Het feit dat Wi en We thans gedetineerd zij
kan niet tot een ander oordeel leiden; reeds het risico van ontvluchting
uit het huis van bewaring rechtvaardigt de gevraagde voorziening.

9. Het bedrag tot voldoening waarvan Wi en We zullen worden veroordeeld,
geldt als voorschot ter nadere verrekening met hetgeen zij ten gronde
zullen blijken verschuldigd te zijn.

Beslissing:

1. Gebiedt We om binnen twee weken na de betekening van dit vonnis zijn
bloed op seropositiviteit te laten testen en de uitslag van dat onderzoek
schriftelijk aan de procureur van M mede te delen, op straffe van een
dwangsom van ƒ 500,= voor elke dag dat hij nalaat aan dit gebod te
voldoen, met een maximum van ƒ 50.000,=.

2. Verbiedt zowel Wi, als We gedurende een periode van twee jaar na de
betekening van dit vonnis op enigerlei wijze contact op te nemen met M,
op straffe van een dwangsom van ƒ 500,= voor iedere overtreding van dit
verbod.

3. Veroordeelt Wi om aan M te voldoen een bedrag van ƒ 5.000,=
(vijfduizend gulden).

4. Veroordeelt We om aan M te voldoen een bedrag van ƒ 5.000,=
(vijfduizend gulden).

5. Veroordeelt Wi en We elk in het geheel van de kosten van dit geding,
des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot heden aan de zijde
van M begroot op en te voldoen als volgt: -aan M: ƒ 72,50 aan de bij haar
gevallen kosten van vastrecht, en -aan de griffier van deze rechtbank: ƒ
217,50 aan overig vastrecht, ƒ 234,01 aan exploitkosten, en ƒ 800,0 aan
salaris procureur.

6. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

7. Wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

mr. B.J. Asscher