Instantie: Rechtbank Zwolle, 25 januari 1993

Instantie

Rechtbank Zwolle

Samenvatting


Klaagster had in 1982 nog geen recht op uitkering ingevolge de WWV wegens
het kostwinnersvereiste. In 1990 vraagt zij alsnog WWV aan. Verweerder
stelt dat niet is komen vast te staan dat klaagster op de 1e
werkloosheidsdag werknemer was. De rechtbank verwerpt dit standpunt.

Volledige tekst

1. Dagtekening der uitspraak 25 januari 1993

2. Aanduiding der bestreden beslissing Beslissing van verweerder d.d. 17
december 1991.

3. Feiten welke de rechtbank als vaststaande aanneemt Klaagster heeft
laatstelijk van 1 januari 1980 tot 1 juli 1981 gewerkt bij W als
kantinebeheerster gedurende 20 uur per week. Door opheffing van de kantine
is zij werkloos geworden. Vervolgens genoot klaagster naar haar zeggen een
uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) tot 31 december 1981. Hiervan
zijn geen gegevens meer te achterhalen. Als gehuwde vrouw had zij
aansluitend geen recht op uitkering ingevolge de Wet
Werkloosheidsvoorziening (WWV). Op 24 juli 1990 heeft klaagster bij
verweerder alsnog een verzoek om WWV-uitkering ingediend. Dit verzoek is
bij beslissing namens verweerder d.d. 27 februari 1991 (verzonden 6 maart
1991) afgewezen, omdat klaagster volgens verweerder niet kon worden
aangemerkt als werkneemster in de zin van artikel 2 van de WWV. Op 28
maart 1991 heeft klaagster hiertegen bezwaar aangetekend bij verweerder.
Zij is op 9 augustus 1991 gehoord door de bezwaarschriften commissie
sociale zekerheid en op 26 augustus 1991 is haar geval besproken in de
commissie sociale zekerheid als bedoeld in artikel 7 van de WWV.
Vervolgens zijn haar bezwaren bij de bestreden beslissing ongegrond
verklaard met de volgende overwegingen: “U was tot 1 juli 1981 werkzaam
in loondienst. De eerste werkloosheidsdag wordt derhalve 1 juli 1981. U
hebt aangetoond te voldoen aan de dageneis als bedoeld in artikel 19, lid
2, van de WWV. Om in aanmerking te kunnen komen voor een WWV-uitkering
moet voorts vaststaan dat op de eerste werkloosheidsdag kon worden
aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 2, van de WWV. Dit is
evenwel niet komen vast te staan. Voorst is niet aangetoond dat u destijds
ingeschreven stond bij het arbeidsbureau. Ook hebt u geen bewijzen van
sollicitaties overgelegd. U diende uw aanvraag om een WWV-uitkering in op
24 juli 1990. U bent ouder dan 57 1/2 jaar, zodat inschrijving bij het
arbeidsbureau niet meer noodzakelijk is. Ook in de periode van de eerste
werkloosheidsdag tot de dag waarop u 57 1/2 jaar werd stond u niet bij het
arbeidsbureau ingeschreven. In de periode van 1985 tot 1990 hebt u slechts
4 sollicitaties verricht. Op 23 december 1984 stond u niet ingeschreven
bij het arbeidsbureau. Ook uit sollicitaties blijkt niet dat u zich
destijds voor de arbeidsmarkt beschikbaar stelde, zodat u ook vanaf
laatstgenoemde datum niet als werknemer in de zin van de WWV kunt worden
aangemerkt. Gelet op vorenstaande zijn wij van mening dat geen recht op
een uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening bestaat.”

Klaagster kan zich blijkens het klaagschrift hiermede niet verenigen.
Verweerder heeft bij schrijven d.d. 18 september 1992 zijn standpunt nader
toegelicht.

4. Bewijsmiddelen De gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting.

5. Motivering In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder
klaagster WWV-uitkering terecht en op goede gronden heeft geweigerd.
Verweerder heeft zich in de bestreden beslissing en in zijn schrijven d.d.
18 september 1992 op het standpunt gesteld, dat klaagster niet als
werkneemster kan worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van de WWV.
Volgens dit artikel is iemand die voor zijn deelname aan het arbeidsproces
is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking werknemer. Dit werknemerschap
kan verloren gaan indien men bijvoorbeeld als zelfstandige aan de slag
gaat of anderszins ondubbelzinnig aangeeft, dat men niet meer als
werknemer wenst te worden beschouwd. Hiervan is in casu geen sprake.
Klaagster is dus naar dezerzijds oordeel werkneemster in de zin van de
WWV. Met verweerder wordt ervan uitgegaan, dat klaagster aan referte-eis
heeft voldaan. Vervolgens is een eis voor het recht op WWV-uitkering dat
men als werkloos is te beschouwen, zowel op de eerste werkloosheidsdag als
daarna, tot en met de periode, waarover WWV-uitkering kan worden
toegekend. Om als werkloos te worden aangemerkt, dient men beschikbaar te
zijn voor de arbeidsmarkt. Men is bijvoorbeeld niet beschikbaar, indien
men ziek is of indien men de voor arbeid beschikbare tijd besteed aan
andere activiteiten, die met arbeid niet verenigbaar zijn, bijvoorbeeld
een dagvullende studie, of de zorg voor kinderen, welke activiteit men
niet kan of wil opgeven, indien zich een baan voordoet. Beschikbaarheid
mag worden verondersteld, tenzij duidelijk van het tegendeel blijkt. Van
het tegendeel is in casu niet gebleken. Klaagster was en is in principe
bereid arbeid te aanvaarden, zo heeft zij bij herhaling gezegd. Hieraan
doet niet af, dat klaagster niet veel heeft gesolliciteerd en niet
voortdurend ingeschreven heeft gestaan bij het arbeidsbureau. Dit gegeven
raakt noch haar werknemerschap noch haar (objectieve) beschikbaarheid.
Zulks kan wel reden zijn de WWV-uitkering te verminderen of zelfs geheel
te weigeren op grond van artikel 14 van de WWV, waarin de
sanctiebevoegdheid geregeld is, indien iemand onvoldoende tracht arbeid
te verkrijgen en zich niet houdt aan de verplichtingen die de WWV met zich
brengt. Aangezien verweerder bevoegd is de omvang van een eventuele
sanctie te bepalen en met betrekking tot sancties een bepaald beleid
pleegt te voeren, dient verweerder in casu de gelegenheid te krijgen
daarover een beslissing te nemen, en is een uitspraak de uitspraak van de
rechtbank hierover voorbarig.

Het vorengenoemde betekent, dat verweerder in ieder geval niet op goede
gronden klaagster WWV-uitkering heeft geweigerd. Verweerder zal op
klaagsters verzoek opnieuw dienen te beslissen met inachtneming van deze
uitspraak, waarbij verweerder zich zal kunnen beraden over een eventuele
sanctie.

6. Inhoud der uitspraak Het beroep is gegrond verklaard; De bestreden
beslissing alsmede verweerders primaire beslissing d.d. 27 februari 1991
zijn vernietigd; Verstaan is dat verweerder een nieuwe beslissing neemt
met in achtneming van deze uitspraak; Gelast is dat aan klaagster het
griffierecht vanwege verweerder wordt vergoedt.

Rechters