Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 25 november 1992

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Vrouw eist recht op inzage afstammingsgegevens. Zij wil weten wie
haar biologische vader is. Haar moeder is nog in leven en geeft geen
toestemming.

Niet de wens van de moeder is doorslaggevend maar de persoonlijke belangen
en omstandigheden van de betrokkenen moeten volgens het hof in de afweging
worden betrokken, dit bij gebreke aan een wettelijke regeling. De privacy
van de moeder in combinatie met het maatschappelijk belang dat een ieder
zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking tot een hulpverlener
als Valkenhorst kan wenden wegen in casu zwaarder dan de belangen van
eiseres. Eiseres krijgt geen inzage. Cassatie is ingesteld.

Volledige tekst

1. De eerste aanleg

Bij dat vonnis heeft de Rechtbank de vordering van -thans- appellanten
gedeeltelijk toe- en gedeeltelijk afgewezen en daarbij overwogen als
weergegeven in de aangehechte fotocopie van dat vonnis.

2. Het geding in hoger beroep

Van dat vonnis bij eerder genoemd exploit in hoger beroep gekomen, hebben
appellanten grieven voorgedragen, hun vordering gewijzigd en
geconcludeerd:

het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda op 5 maart 1991 tussen
partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

1. Geintimeerde te veroordelen binnen 5 dagen na betekening van het te
dezen te wijzen arrest primair aan appellanten afschriften en inzage te
verlenen van respektievelijk de dossiers, registers en andere bescheiden,
waarin zich gegevens bevinden met betrekking tot ieders afzonderlijke
afstamming;

subsidiair inzage te verlenen in die dossiers, registers en andere
bescheiden, waarin zich gegevens bevinden met betrekking tot ieders
afzonderlijke afstamming;

subsidiair inzage te verlenen in die dossiers, registers en andere
bescheiden;

meer subsidiair, al ieders afstammingsgegevens aan alle appellanten
afzonderlijk schriftelijk te verschaffen;

2. Op straffe van een dwangsom van telkens ƒ 10.000,– ten gunste van
ieder der appellanten afzonderlijk, voor iedere dag die geintimeerde in
gebreke blijft met betrekking tot de desbetreffende eisen volledig aan dit
arrest te voldoen;

3. Met veroordeling van geintimeerde in de kosten van beide instanties.

Daarop antwoordend, heeft Valkenhorst die grieven bestreden en
geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

Partijen hebben hun zaak doen bepleiten.

Vervolgens hebben partijen om uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

De grieven luiden als volgt:

Grief I

Ten onrechte stelt de rechtbank in haar overweging 3.2. dat eiseressen
(thans appellanten) in de voor de rechtbank gevoerde procedure een
heroverweging beogen van de procedure onder rolnumer: 3329/89.

Grief II

Ten onrechte heeft de rechtbank niet aangenomen dat aan appellanten een
eigen recht op inzage toekomt tot het door geintimeerde bewaarde dossier
respektievelijk gegevens, althans tot de gegevens die hen aangaan,
waaronder in elk geval de gegevens die de identiteit van hun ouders
betreffen.

Grief III

Ten onrechte heeft de rechtbank een geheimhoudingsplicht aangenomen.

Grief IV

Ten onrechte heeft de rechtbank de belangen afgewogen zoals zij gedaan
heeft.

Grief V

Ten onrechte heeft de rechtbank niet vastgesteld dat, als er een
geheimhoudingsplicht zou bestaan, Valkenhorst het recht zich daarop te
beroepen heeft verloren door die geheimhoudingsplicht niet na te komen
jegens de Raad voor de Kinderbescherming die zich namens zoekenden tot
Valkenhorst wendde, zoals in 1966 in het geval van B., wiens verklaring
en uit Moederheil verkregen afschriften hier als produktie 9 worden
overgelegd. Alsook jegens (vele) anderen met nota bene minder zwaarwegend
belang dan appellanten.

Grief VI

Ten onrechte heeft de rechtbank herhaaldelijk stellingen van appellanten
als eisers als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.

Grief VII

Ten onrechte heeft de rechtbank geen dwangsom opgelegd.

4. Beoordeling

4.1. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten gewijzigd en
aangevuld. Appellanten vorderen, kort gezegd, inzage in die dossiers en
registers van Valkenhorst welke gegevens over hun afstamming bevatten. Zij
voeren daartoe in hoger beroep aan dat zij gerechtigd zijn tot die inzage:

a. primair omdat het hun dossiers zijn;

b. subsidiair omdat het hun gegevens zijn – op wiens naam deze gegevens
formeel ook ingevoerd mogen zijn – althans voor zover deze gegevens hen
en in elk geval hun afkomst betreffen;

c. meer subsidiair omdat, indien en voor zover vastgesteld zou worden dat
het hier noch hun eigen dossiers noch hun eigen gegevens betreft, het
belang van appellanten bij kennisneming van hun gegevens, althans voor
zover deze hun eigen afstamming betreffen, groter is dan dat van hun
moeder, die deze gegevens aan Moederheil (thans: Valkenhorst) heeft
verschaft.

4.2. Valkenhorst heeft (mede naar aanleiding van het arrest van dit Hof
van 18 september 1991 NJ 1991, 796) inmiddels in de appelfase, een
aangepast beleid ontwikkeld, luidend als volgt:

‘Totdat er een wettelijke regeling betreffende inzagerecht voor de
kinderen van clienten/patienten van Valkenhorst tot stand komt, zal
Valkenhorst het volgende beleid voeren:

a. Indien de moeder nog leeft wordt alleen inzage verstrekt met haar
toestemming. Valkenhorst is bereid te bemiddelen door de desbetreffende
moeder op verzoek van het kind aan te schrijven teneinde te onderzoeken
of de vereiste toestemming al dan niet gegeven wordt.

b. Indien de moeder is overleden, hetgeen door de persoon die inzage
verzoekt aangetoond moet worden, wordt inzage verstrekt in gegevens met
betrekking tot afstamming (daaronder begrepen de aanduiding van de
mogelijke verwekker) en met betrekking tot het mogelijke verblijf van het
kind in Valkenhorst/Moederheil na de geboorte.

c. Inzage wordt in het geval van overlijden slechts geweigerd wanneer de
moeder uitdrukkelijk schriftelijk heeft verklaard dat het dossier ook na
haar dood niet geopend mag worden.

d. Door Valkenhorst kan niet ingestaan worden voor de juistheid of de
betrouwbaarheid en de gevolgen van de ter inzage verstrekte gegevens,
hetgeen bevestigd wordt door ondertekening van een verklaring
dienaangaande door degene die inzage krijgt.’

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft Valkenhorst desgevraagd in
aanvulling op vorenomschreven beleid nog te kennen gegeven:

– dat (overeenkomstig het vonnis van de rechtbank) steeds inzage wordt
verleend in die gegevens uit de registraties die opheldering kunnen
verschaffen omtrent de vraag wie de biologische moeder is geweest; dit
wordt dus niet afhankelijk gesteld van toestemming of overlijden van de
moeder;

– dat Valkenhorst bereid is gevallen waarin de moeder vermist is of om
andere reden, zoals ernstige geestelijke stoornis (in coma en dergelijke),
zich niet kan uitspreken over het al dan niet geven van toestemming voor
inzage, gelijk te behandelen met gevallen waarin de moeder overleden is;

– dat Valkenhorst, indien een moeder toestemming voor inzage weigert of
de onder c bedoelde verklaring heeft afgelegd, die wens van de moeder
respecteert ongeacht de daaraan ten grondslag liggende motieven.

4.3. Op basis van dit aangepaste beleid kunnen appellanten M. en D., van
wie de moeder inmiddels is overleden zonder de onder c. bedoelde
verklaring te hebben afgelegd, van Valkenhorst alsnog de verlangde inzage
in hun afstammingsgegevens verkrijgen. Zij hebben hiervan tot dusver geen
gebruik willen maken. Valkenhorst verbindt daaraan de gevolgtrekking dat
deze appellanten in hun vordering niet- ontvankelijk zijn: zonder
voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe. Deze gevolgtrekking
kan het Hof niet delen. Niet alleen houden deze appellanten belang bij
vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarbij werd ontzegd wat
hen thans wordt toegestaan, maar bovendien omvat de vordering (een
rechterlijk bevel met dwangsomactie) meer dan thans door Valkenhorst is
aangeboden. Deze appellanten houden voldoende belang bij hun vordering en
zijn derhalve daarin ontvankelijk. Uit het voorgaande volgt dat de
vordering tot inzage in na te melden vorm voor toewijzing vatbaar is.
Tegen het verschaffen van afschrift heeft Valkenhorst niet langer bezwaar
gemaakt, zodat ook de daartoe strekkende vordering van M. en D.
toewijsbaar is.

4.4. Voor wat betreft de appellante R. staat in hoger beroep vast dat haar
moeder, ten tijde van haar geboorte (1935) opgenomen in Valkenhorst (het
toenmalige Moederheil); nog in leven is en geen toestemming heeft gegeven
voor de door appellante verlangde inzage. Appellante heeft aangevoerd dat
Valkenhorst de inzage niet afhankelijk mag maken van de toestemming van
de moeder. Die stelling vormt de kern van het geschil tussen partijen en
zal aan de hand van de grieven worden behandeld.

4.5. Grief I mist zelfstandige betekenis; de wederzijdse standpunten zijn
hierboven reeds uiteengezet.

4.6. Grief II wordt toegelicht met de reeds onder 4.1 weergegeven primaire
en subsidiaire grondslag.

Appellante verbindt daaraan de conclusie dat tegenover haar geen beroep
op enige geheimhoudingsverplichting kan worden gedaan. Doe stelling wordt
onder 4.7 e.v. behandeld. Zij heeft verder aangevoerd dat zij rechtstreeks
aanspraak op inzage van haar (afstammings)gegevens heeft en niet alleen
een in rechte te respecteren belang voortvloeiend uit de rechtsverhouding
tussen partijen, zoals in ’s Hofs arrest van 18 september 1991 is
aangenomen. Die laatste stelling gaat eraan voorbij dat in dit geding
slechts de juistheid van de weigering van Valkenhorst ter beoordeling
staat en dat -ook indien zou worden uitgegaan van een direct recht op
inzage van afstammingsgegevens- zulks een inzagerecht niet een zodanig
absoluut karakter heeft dat rechten en belangen van anderen daarvoor onder
alle omstandigheden zouden moeten wijken.

4.7. Valkenhorst heeft haar weigering gegrond op een
geheimhoudingsverplichting, voortvloeiend uit de vertrouwelijke aard van
de gegevens die haar als hulpverlener door de moeder van deze appellante
als cliente zijn toevertrouwd. Appellante betwist met een aantal
argumenten dat Valkenhorst zulk een geheimhoudingsplicht heeft, althans
dat Valkenhorst die aan haar zou kunnen tegenwerpen. Appellante betwist
niet dat de verlangde afstammingsgegevens (in feite: de personalia van de
vermoedelijke verwekker) van de moeder afkomstig zijn.

4.8. Allereerst zou het gaan om het eigen dossier en eigen gegevens van
deze appellante. Dit argument faalt. Beslissend is niet de betrekkelijk
toevallige wijze waarop Valkenhorst de documenten, waarin
afstammingsgegevens te vinden zijn, heeft opgeslagen of gerubriceerd. Wat
Valkenhorst bedoelt en wat het Hof onderschrijft, is dat de thans
verlangde privacy-gevoelige gegevens niet van appellante afkomstig zijn:
in de relatie tussen de gegevensverschaffer (de moeder) en de
gegevensbewaarder (Valkenhorst) is appellante inderdaad een derde. Ook al
zou er een eigen, van het dossier van de moeder te onderscheiden, dossier
van appellante R bestaan – hetgeen overigens bestreden is en dus niet
vaststaat-, dan nog kan Valkenhorst zich tegenover appellante op een
geheimhoudingsplicht ten aanzien van deze afstamming beroepen.

4.9. Voorts is betoogd dat de hulpverlening van Moederheil zich niet op
de moeders, maar op de aldaar geboren kinderen richtte. Appellante leidt
hieruit niet alleen af dat een (tot geheimhouding verplichtende)
vertrouwensrelatie tussen de moeders en Moederheil ontbrak, maar ook dat
de afstammingsgegevens verzameld en bewaard zijn ten behoeve van de
kinderen, dus ook ten behoeve van appellante R zelf. Ook dit argument
faalt. De door appellante gestelde feiten en omstandigheden (betrekking
hebbend op het beleid en de feitelijke gang van zaken in Moederheil in het
verleden in het algemeen, niet speciaal op haar eigen moeder)
rechtvaardigen hoogstens de gevolgtrekking dat – hoewel Valkenhorst zegt
alleen de moeders als hulpzoekende clienten te hebben beschouwd – de
hulpverlening zich op moeder en kind beide richtte. Mede gelet op de
maatschappelijke nood waarin ongehuwde moeders destijds verkeerden, is er
wel degelijk sprake van een tot geheimhouding verplichtende
vertrouwensrelatie met de moeders die zich tot Moederheil als hulpverlener
wendden.

Uit de door appellante gestelde feiten en omstandigheden kan evenmin
worden afgeleid dat deze gegevens destijds verzameld zijn met de kenbare
bedoeling de in Moederheil geboren kinderen op enig tijdstip bekend te
maken met de identiteit van de vermoedelijke verwekker. Aan het belang van
het kind zijn natuurlijke ouders te kennen werd toen kennelijk niet
gedacht. Veronderstellenderwijze uitgaande van de zienswijze van
appellante dat de hulpverlening door Moederheil zich op de kinderen
richtte en dat bij de moeders naar de identiteit van de verwekker werd
gevraagd slechts om de kosten van verzorging en opvoeding op de verwekker
te kunnen verhalen, neemt dit alles niet weg dat het de moeder was die
zich om hulp tot Moederheil wendde en in haar afhankelijke en kwetsbare
positie deze zeer privacy-gevoelige gegevens verschafte. Vandaag de dag
wordt anders gedacht over het belang van het kind zijn natuurlijke ouders
te kennen. Het gaat echter niet aan om achteraf aan te nemen dat de
moeder, door destijds deze gegevens aan Valkenhorst te openbaren, de
mogelijkheid heeft prijsgegeven zich ertegen te verzetten dat die
(afstammings- )gegevens aan het kind bekend worden gemaakt, ook al omdat
moeder en kind ten deze tegenstrijdige belangen kunnen hebben. In het
geval van appellante R is dat niet anders.

4.10. Wat verder ter toelichting op deze grief is aangevoerd, zoals de
omstandigheden

-dat de kinderen veel langer in of onder de hoede van Moederheil plachten
te verblijven dan de moeders zelf;

-dat door Moederheil afstammingsgegevens wel zouden zijn doorgegeven aan
de Raad voor de Kinderbescherming en appellante gedupeerd is door het feit
dat die Raad de gegevens na 30 jaar placht te vernietigen;

-dat de bisschop toestemming voor inzage geeft;

-dat aan de moeders geen geheimhouding beloofd werd;

-dat de in Moederheil opgenomen moeders “op grond van schaamte en daaruit
volgende trauma’s” niet met hun kinderen kunnen of willen spreken over dit
onderwerp,

voert niet tot een ander oordeel over de hier aan de orde gestelde vraag.
Een belofte van geheimhouding is geen voorwaarde voor het ontstaan van een
geheimhoudingsplicht. De overige omstandigheden doen aan het bestaan van
een geheimhoudingsplicht niet af. Evenmin brengen zij mee dat Valkenhorst
jegens appellante geen beroep op die geheimhoudingsplicht toekomt. De
laatstgenoemde omstandigheid -daargelaten of die ook geldt voor de moeder
van appellante R, waaromtrent niets is gesteld- brengt niet mede dat het
ontbreken van toestemming c.q. de wens van de moeder zou moeten worden
genegeerd, noch dat Valkenhorst zich van een geheimhoudingsplicht ontheven
zou moeten achten. Grief II wordt aldus verworpen.

4.11. Grief III faalt om dezelfde redenen. Appellante voert nog aan dat
Valkenhorst onzorgvuldig handelt door haar de inzage te weigeren terwijl
Valkenhorst in het verleden slordig met haar archief zou zijn omgegaan en
zelfs aan derden toegang tot de dossiers zou hebben verleend zonder
toestemming van de betrokken moeders of kinderen. De Rechtbank heeft deze
stelling terecht en op goede gronden verworpen. De verwijten (dat “de
loodgieter” en “zelfs studenten” toegang tot de dossiers zouden hebben,
al hetwelk betwist is) zijn te vaag om daaruit af te leiden dat
Valkenhorst afstammingsinformatie van appellante R. wel aan anderen maar
niet aan appellante bekend heeft willen maken. Het betreffende
bewijsaanbod mist bovendien relevantie. Het feit dat het bestuur van
Valkenhorst pas inzagebeleid is gaan ontwikkelen toen concrete verzoeken
om afstammingsinformatie binnenkwamen kan toewijzing van de vordering niet
dragen. Daaraan kan worden toegevoegd dat gesteld noch gebleken is dat
Valkenhorst naar willekeur handelt of heeft gehandeld bij het behandelen
van aanvragen om afstammingsinformatie.

4.12. Grief IV betreft de belangenafweging. Primair meent appellante dat
het inzagerecht voorgaat en dat Valkenhorst (en later de rechter) niet aan
een belangenafweging mag toekomen. Die zienswijze is hierboven reeds
verworpen. Subsidiair stelt appellante dat een belangenafweging in haar
voordeel moet uitvallen. Voor een omschrijving van de betrokken belangen
en hun juridische fundering verwijst het Hof naar zijn arrest van 18
september 1991, hierboven aangehaald. Op grond van hetgeen geldt – is het
Hof, anders dan de Rechtbank, van oordeel dat de rechter zich niet behoeft
te beperken tot een marginale toetsing van het standpunt van de stichting
Valkenhorst.

4.13. Bij gebreke van een wettelijke regeling hieromtrent, komt het Hof
bij afweging van de betrokken belangen tot dezelfde slotsom als
Valkenhorst. Het belang (zo men wil: het recht) van appellante om de
identiteit van haar natuurlijke vader te kennen is zwaarwegend.
Zwaarwegend zijn echter ook het algemeen maatschappelijk belang dat een
ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het
besprokene tot een hulpverlener als Valkenhorst kan wenden en het recht
van de moeder van appellante R en dat van de geregistreerde verwekker op
bescherming van zulke privacy- gevoelige gegevens.

Het belang van de geregistreerde verwekker speelt in het beleid van
Valkenhorst echter een ondergeschikte rol (diens toestemming wordt door
haar niet vereist); in het kader van dit geding, tussen de onderhavige
partijen, kan aan diens belang dan ook geen doorslaggevende betekenis
worden toegekend.

4.14. Anders dan Valkenhorst, die de wens van de moeder doorslaggevend
vindt, en anders dan appellanten, die zeer uitdrukkelijk (ondermeer
pleitnota bladzijde 4) een algemene en geen individuele afweging wensen,
acht het Hof zich rechtens gehouden ook de persoonlijke belangen en
omstandigheden van de betrokkenen in de afweging te betrekken (zie
hieromtrent het arrest van 18 september 1991 onder 4.6). Daarover heeft
appellante R niet meer bekend willen maken dan dat het in het algemeen
psychisch belastend moet zijn om niet de identiteit van de natuurlijke
vader te kennen en dat in het algemeen de moeders die in die periode in
Moederheil zijn opgenomen daarover niet met hun kinderen kunnen of willen
praten, als gevolg van alles wat zij als sociale reactie op hun ongehuwd
moederschap en bij Moederheil moesten meemaken. Om die reden acht
appellante het ongewenst dat een moeder lastig gevallen wordt met een
verzoek om toestemming tot inzage van afstammingsgegevens.

Die stellingname is in haar algemeenheid onvoldoende voor toewijzing. Zij
zou er immers toe leiden dat de privacy van de moeder ernstig geschonden
wordt, uitgaande van een niet geverifieerde veronderstelling omtrent
datgene wat in het belang van de moeder zou zijn. Valkenhorst heeft
terecht gemeend dat de betreffende moeder dit het beste zelf kan uitmaken.
Voor zover de opstelling van appellante afweging van individuele belangen
mogelijk maakt, moet het belang van de privacy van de moeder van
appellante, in combinatie met bovenbedoeld maatschappelijk belang, in
afwachting van een wettelijke regeling zwaarder worden geoordeeld dan dat
van appellante. Het maatschappelijk belang is mede hierin gelegen dat het
op voorhand negeren van de wens van de moeder in het algemeen de kans
schept dat, uit angst voor zulke absolute, niet voor afweging vatbare
aanspraken op afstammingsinformatie, aan het (geboren of nog ongeboren)
kind schade wordt toegebracht of zorg wordt onthouden met mogelijk nog
schadelijker gevolgen dan het gemis van afstammingsinformatie. Grief IV
wordt dus verworpen.

4.15. Grief V betreft de vraag of Valkenhorst haar recht (om zich op een
geheimhoudingsplicht te beroepen) heeft verwerkt door in het verleden
afstammingsgegevens door te geven aan de Raad voor de Kinderbescherming
en aan anderen. Op gelijke gronden als bij grief III moet deze vraag
ontkennend worden beantwoord. Bij pleidooi stelt appellante nog dat
Valkenhorst had toegezegd “op grond van een individuele toestemming
(appellante bedoelt het geval, berecht in het arrest van 18 september
1991) alle kinderen toestemming te zullen geven”. Valkenhorst heeft
bestreden zulk een vergaande toezegging gedaan te hebben. Uit het eerder
door appellante gestelde (M.v.Gr. blz. 4) volgt dat die toezegging in
feite niet meer inhield dan dat Valkenhorst aan het arrest van 18
september 1991 algemene waarde zou toekennen. Uit dat laatste volgt
geenszins dat Valkenhorst zich verplicht heeft aan appellante R. inzage
toe te staan.

4.16. Grief VI houdt in dat de rechtbank appellanten tot bewijs van hun
stellingen had moeten toelaten. Bij pleidooi in appel hebben appellanten
hun bewijsaanbod gepreciseerd (blz. 14). Uit het vorenoverwogene volgt dat
en waarom de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien
bewezen, niet tot een andere beslissing zouden leiden; het bewijsaanbod
“dat de dossiers voor de komst van J. (de directeur van Valkenhorst)
willekeurig toegankelijk waren” is in het licht van het gevoerde debat
bovendien te vaag. Met de grief wordt ook het bewijsaanbod verworpen.

4.17. Grief VII keert zich tegen de afwijzing van de gevorderde dwangsom.
Deze grief heeft alleen nog praktisch belang voor appellanten M. en D.
Gelet op de opstelling van Valkenhorst is er geen enkele noodzaak aan het
te geven gebod een dwangsom, als prikkel tot nakoming, te verbinden. Ook
deze grief faalt.

4.18. In de zaak van de appellanten M. en D. is elk van partijen over en
weer op enige punten in het ongelijk gesteld. In de zaak R. zijn de kosten
in eerste aanleg gecompenseerd en heeft Valkenhorst in appel dit noch
bestreden, noch een kostenveroordeling gevraagd. De kosten van het geding
worden derhalve gecompenseerd als na te melden.

5. Uitspraak

Het Hof:

in de zaak van R:

Bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

Compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat elke
partij de eigen kosten draagt;

in de zaken van M en D:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij het meer of
anders gevorderde aan deze appellanten werd ontzegd;

Veroordeelt Valkenhorst om binnen 5 dagen na betekening van dit arrest aan
ieder van deze appellanten inzage te verlenen in en afschrift te
verschaffen van de bij Valkenhorst berustende gegevens met betrekking tot
de afstamming van deze appellanten (ieder afzonderlijk), daaronder
begrepen de aanduiding van de vermoedelijke verwekker;

Wijst het meer of anders gevorderde af.

Compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat
elke partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Wachter, Langemeijer en De Wilde.