Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 11 september 1992

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Bij een samenloop van alimentatieverplichtingen
tussen twee ex-echtgenoten geldt dat de rechter de
alimentatieruimte in beginsel niet gelijkelijk kan verdelen.
Bij een wijzigingsverzoek zal de alimentatieplicht jegens de
andere ex-echtgenote als vaststaand gegeven worden
gehanteerd.

Volledige tekst

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 31 oktober 1989 gedateerd verzoekschrift heeft
verweerder in cassatie – verder te noemen de man – zich gewend
tot de Rechtbank te Zutphen met verzoek de door het
Gerechtshof te Arnhem bij beschikking van 18 december 1985
tussen hem en verzoekster in cassatie – verder te noemen de
vrouw – vastgestelde alimentatie te wijzigen in dier voege dat
deze over de maanden november en december 1988 ƒ 1.354,- en
vanaf 1 januari 1989 ƒ 1.385,- per maand zal bedragen.

Nadat de vrouw tegen het verzoek verweer had gevoerd, heeft de
Rechtbank – na op 20 januari 1990 een tussenbeschikking te
hebben gegeven – bij eindbeschikking van 19 juni 1990 het
verzoek van de man toegewezen. Tegen beide beschikkingen heeft
de vrouw hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te
Arnhem.

Na op 28 mei 1991 een tussenbeschikking te hebben gegeven
heeft het Hof bij eindbeschikking van 26 november 1991 de
bestreden beschikkingen van de Rechtbank bekrachtigd. De
beschikkingen van het Hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het Hof heeft de vrouw beroep in
cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking
gehecht en maakt daarvan deel uit. De conclusie van de
Advocaat-Generaal Moltmaker strekt tot verwerping van het
beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het gaat hier om een beslissing omtrent wijziging van de
alimentatie die de man ingevolge een eerdere rechterlijke
beslissing verschuldigd is aan de vrouw, van wie hij in 1982
van echt is gescheiden. de man is ingevolge een rechterlijke
uitspraak ook alimentatie verschuldigd aan zijn eerste
echtgenote, van wie hij van echt was gescheiden voordat hij
met de vrouw huwde.

Het Hof heeft in rov. 11 van zijn tussenbeschikking geoordeeld
dat bij de bepaling van de draagkracht van de man de door deze
ten behoeve van zijn eerste echtgenote betaalde alimentatie ‘
in elk geval volledig (zal) moeten worden meegerekend’.

Hiertegen richt zich onderdeel I van het middel met het betoog
dat ‘indien de draagkracht van de man niet voldoende is om aan
zijn onderhoudsverplichtingen jegens beide ex-echtgenoten te
voldoen, redelijke wetstoepassing meebrengt dat de voor
onderhoud beschikbare draagkrachtruimte in beginsel
gelijkelijk tussen de beide ex-echtgenotes zal moeten worden
verdeeld’.

Dit betoog faalt. In een geval als het onderhavige zal de
rechter bij de bepaling van de draagkracht van de man de ten
behoeve van de andere echtgenote vastgestelde of in
werkelijkheid betaalde alimentatie in beginsel ten volle in
aanmerking hebben te nemen. Onder bijzondere omstandigheden
kan dit anders zijn, maar op zulke omstandigheden beroept het
onderdeel zich niet.

In HR 13 december 1991, NJ 1992, 178, op welke beschikking het
onderdeel zich beroept, is beslist – kort gezegd – dat indien
iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit zijn
eerste en uit zijn tweede huwelijk en zijn draagkracht niet
voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen,
een redelijke wetstoepassing meebrengt dat het voor onderhoud
beschikbare bedrag in beginsel gelijkelijk tussen die kinderen
wordt verdeeld. Deze beslissing kan echter niet afdoen aan het
vorenstaande, omdat de aan een gescheiden echtgenote
verschuldigde alimentatie van zo vele factoren afhankelijk is
dat de rechter niet – op de wijze waarop hij dat ingevolge
bedoelde beschikking bij kinderalimentatie moet doen – de aan
de ene echtgenote verschuldigde alimentatie kan vaststellen op
het bedrag dat hij zou hebben vastgesteld, wanneer hij
tegelijkertijd over wijziging van de aan de andere echtgenote
verschuldigde alimentatie te oordelen zou hebben gehad.

’s Hofs oordeel is dus juist, wat er zij van ’s Hofs
motivering. Het onderdeel stuit op het vorenstaande in zijn
geheel af.

3.2. Onderdeel II faalt op de gronden vermeld in de conclusie
van het Openbaar Ministerie onder 2.2.2-2.2.5.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat
iedere partij de eigen kosten draagt.

Noot

Samenloop. Binnen een jaar heeft de Hoge Raad kunnen oordelen
over de verschillende vormen van samenloop van
alimentatieverplichtingen. Daarbij moet onderscheid worden
gemaakt tussen alimentatieplichten jegens kinderen en jegens
ex-echtgenoten. Kinderen hebben in beginsel allen recht op een
bijdrage van gelijke hoogte. Dit impliceert dat de rechter,
bij vaststelling of wijziging van het alimentatiebedrag jegens
een van de kinderen van de alimentatieplichtige, de totale
alimentatieruimte gelijkelijk over de kinderen mag verdelen en
er van uit mag gaan dat de bedragen die jegens de andere
kinderen verschuldigd zijn eventueel zullen worden aangepast.
Gaat het om samenloop van alimentatieplichten jegens kinderen
en ex-echtgenote, dan zal de rechter onder omstandigheden dit
laatste bedrag als vaststaand – en dus de draagkracht
beinvloedend – gegeven moeten accepteren (zie hierover mijn
noot bij RN 1992, 275 en 276).

Inmiddels heeft de Hoge Raad zich ook uitgesproken over de
samenloop van onderhoudsverplichtingen tussen twee ex-
echtgenoten. Hier geldt dat de rechter de alimentatieruimte in
beginsel niet gelijkelijk kan verdelen, omdat bij de bepaling
van deze alimentatie ook andere factoren dan de draagkracht
van de man een rol spelen. Bij een wijzigingsverzoek zal dus
de alimentatieplicht jegens de andere ex-echtgenote als
vaststaand gegeven worden gehanteerd.

Gaat de eerste echtgenote voor? In deze zaak oordeelden
rechtbank en hof dat de alimentatie voor de eerste echtgenote
ten volle in aanmerking moest worden genomen, omdat de man
tijdens zijn huwelijk met de vrouw altijd een (hoge)
alimentatie aan de eerste echtgenote heeft betaald. De vrouw
vecht dit oordeel aan. De Hoge Raad geeft aan (‘wat er zij van
’s hofs motivering’) dat deze redenering niet opgaat. De
eerste echtgenote gaat dus niet voor. Niettemin leidt het
oordeel van de Hoge Raad, als ik het goed zie, tot een
merkwaardige situatie. Uitgangspunt blijft dat beide ex-
echtgenoten in gelijke mate recht hebben op financiele
ondersteuning, afhankelijk van hun eigen behoefte en de
draagkracht van de man. Dit hoeft niet tot een gelijk bedrag
te leiden omdat bijvoorbeeld de mogelijkheden om in eigen
inkomen te voorzien wisselend kunnen zijn. Nu de alimentatie
voor de andere echtgenote als vaststaand gegeven wordt
beschouwd, dreigt er willekeur: de alimentatieplichtige kan
kiezen wie hij bij een vermindering van zijn draagkracht eens
zal verrassen met een wijzigingsverzoek. De lasten van een
eventuele draagkrachtvermindering worden daardoor in beginsel
niet over beide alimentatiegerechtigden verdeeld. En omgekeerd
geldt dat, mocht de draagkracht van de man zijn verhoogd, de
snelst geinformeerde ex-echtgenote daar gebruik van kan
maken.

Wendelien Elzinga.

Rechters

Mrs. Royer, Bloembergen, Davids, Neleman,Nieuwenhuis, A-G Moltmaker