Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 3 augustus 1992

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Afwijzing van het verzoek tot beeindiging van de alimentatie wegens
samenwoning van de vrouw met haar partner mevrouw B nu de man ten tijde
van de totstandkoming van het convenant, waarbij hij zich verplichtte tot
betaling van een onderhoudsbijdrage wist dat de vrouw samenleefde met
mevrouw B Geen wijziging van omstandigheden.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep De man is in hoger beroep gekomen van een
beschikking van 4 maart 1992 van de rechtbank te Amsterdam, rekestnr.
91.2450F De vrouw heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld
op 29 juni 1992 door de daartoe aangewezen raadsheer-commissaris.

2. Het geschil in hoger beroep en de feiten en omstandigheden 2.1.
Partijen zijn in 1960 gehuwd. Hun huwelijk is in 1987 ontbonden.

2.2. In geschil is de afwijzing bij de beschikking waarvan beroep van het
verzoek van de man te bepalen dat zijn verplichtingen levensonderhoud te
verschaffen aan de vrouw met ingang van 18 juli 1991 is geeidigd.

De man verzoekt alsnog dit verzoek toe te wijzen. De vrouw verzoekt de
beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.3. Ten aanzien van partijen is het volgende gebleken: In september 1986
is de vrouw gaan samenwonen met haar partner mevrouw B. De man was hiervan
op de hoogte toe partijen in december 1986 een convenant ondertekenden,
waarin zij onder meer het volgende zijn overeengekomen: (…) I. Ten
aanzien van de verplichting tot levensonderhoud 1. Met ingang van 1
januari 1987 voldoet de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw
een bedrag van ƒ 1.000,= door storting of bijschrijving op een daartoe
door de vrouw aan te wijzen bank- of girorekening. 2. Voormelde uitkering
tot levensonderhoud zal eindigen in de maand, waarin de man de leeftijd
van 65 jaar bereikt. (…) Op 18 juni 1991 hebben de vrouw en haar
partner mevrouw B hun samenleving bevestigd ten overstaan van de
aangewezen ambtenaar/persoon van de gemeente Deventer.

3. De beoordeling van het hoger beroep 3.1. De man verzoekt zijn
verplichting levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw te beeindigen,
omdat zij met een ander is gaan samenwonen als waren zij gehuwd. Daarbij
acht hij vooral van belang dat de vrouw en haar partner hun samenwoning
hebben bevestigd bij de Burgelijke Stand te Deventer op 18 juli 1991. 3.2.
Gebleken is echter dat de vrouw reeds tentijde van de totstandkoming van
het convenant samenleefde met haar partner en dat de man, die hiervan op
de hoogte was, het convenant desondanks is aangegaan. 3.3. In de situatie
van de vrouw is geen wijziging gekomen. Formaliseren van de situatie door
ondertekening van een akte ter bevestiging van de samenleving met haar
partner ten overstaan van de aangewezen ambtenaar/persoon van de gemeente
Deventer doet daaraan niets af 3.4. Gezien het vorenstaande bestaat geen
aanleiding het convenant te wijzigen. 3.5. Dit leidt tot de volgende
beslissing.

4. Beslissing Het hof: bekrachtigd de beschikking waarvan beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

Rechters

mrs. Willems-Morsink, De Wild, Boumans