Instantie: Kantonrechter Apeldoorn, 29 juli 1992

Instantie

Kantonrechter Apeldoorn

Samenvatting


X is voor de periode van een jaar aangesteld als groepsleider bij het
Jongenshuis Z te Z. Gedurende weekends verblijven geregeld met instemming van
het Jongenshuis pupillen bij X thuis. Daarbij zouden zich verschillende
seksuele intimiteiten hebben voorgedaan ten aanzien van twee elf- en
veertienjarige pupillen. Op grond daarvan wordt X op staande voet ontslagen.
X betwist gemotiveerd dat de hem verweten feiten zich zouden hebben
voorgedaan. Het proces-verbaal van aangifte bij de politie bevat ook deels
andere feiten dan door de werkgever zijn gesteld. De betwisting door X van
die beschuldiging zou dienen te leiden tot een bewijsopdracht aan het
Jongenshuis Z, in het kader waarvan beide jongens als getuigen gehoord zouden
moeten worden. Ter comparitie van partijen zijn daartegen voor de hand
liggende bezwaren naar voren gebracht. De kantonrechter merkt op dat het in
dit geval gaat om situaties waarin niet meer dan twee personen kunnen
verklaren wat zich heeft voorgedaan, waarbij de geloofwaardigheid van de af
te leggen verklaringen van doorslaggevende betekenis is. In dit geval moet
aan de geloofwaardigheid van de beide jongens worden getwijfeld, omdat niet
bij voorbaat kan worden uitgesloten dat de verklaring van X, dat de relatie
tussen hem en de jongens onder druk stond nadat hij een van hen had betrapt
op het spelen van seksuele spelletjes en hem daarvoor had bestraft, op
waarheid berust. Derhalve kan rancune de bron van de beschuldigingen zijn
geweest. Van Jongenshuis Z verlangen hiervan het tegenbewijs te leveren zou
een onmogelijke bewijsopdracht opleveren. De twijfels dienen ten gunste van X
te worden uitgelegd.
Ontslag op staande voet is een ultimum remedium; deze maatregel mag slechts
worden gebruikt indien van de werkgever niet kan worden gevergd een andere
minder bezwarende methode van beëindiging van de arbeidsovereenkomst te
kiezen. Daarbij kan een rol spelen in hoeverre ook de werkgever een verwijt
treft van het gebeurde. De beslissing om herhaaldelijk pupillen met X naar
huis te laten gaan had slechts genomen behoren te worden wanneer Jongenshuis
Z overtuigd was van een juiste professionele instelling en voldoende
vakbekwaamheid van X. Dienaangaande staat vast dat X nog geen diploma als
groepsleider had en begeleiding nodig had.
De vordering tot vernietiging van het ontslag op staande voet en doorbetaling
van loon wordt toegewezen.

Volledige tekst

…) Beoordeling

In conventie

X is op 1 augustus 1991 in dienst getreden van Jongenshuis Z voor de duur van
een jaar. Zijn salaris bedraagt ƒ 2298,40 bruto per maand op basis van een
32-urige werkweek. Zijn functie is groepsleider.
Jongenshuis Z is een vakinternaat voor moeilijk opvoedbare jongens in de
leeftijd van 11 tot 18 jaar die aldaar onderwijs volgen. De pupillen leven in
leefgroepen van 11 kinderen van nagenoeg dezelfde leeftijd. De leefgroep
wordt begeleid door een team van groepsleiders. De groepsleiders zorgen voor
de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Het komt voor dat, wanneer een pupil als enige uit zijn leefgroep het weekend
niet naar huis gaat en daarom samen met de groepsleider zou moeten
achterblijven, de pupil het weekend bij de groepsleider thuis doorbrengt.
De jongens hebben X beticht van onzedelijk gedrag, hetgeen de directie van
Jongenshuis Z heeft doen besluiten X op staande voet te ontslaan bij brief
van 31 januari 1992. De kern van de brief luidt als volgt:
Kort samengevat komen de verklaringen van de jongens erop neer dat in de
periode na de laatste zomervakantie deze pupillen individueel regelmatig in
weekeinden bij u gelogeerd hebben en zich gedurende het verblijf van deze
jongeren bij u thuis het volgende heeft voorgedaan:
– Zeer nadrukkelijk heb u hen gemaand naakt rond te lopen, hetgeen ook
daadwerkelijk gevolg kreeg, terwijl u ook zelf geheel naakt was.
– Tijdens deze weekeinden werd, eveneens op u aandringen en initiatief,
gezamenlijk naakt gezwommen, hetgeen niet spoorde met wensen van deze
kinderen c.q. met hetgeen in het kader van uw hulpverleningsopdracht als
gepast beschouwd kan worden.
– Uw gedrag, zowel verbaal als non-verbaal, is als uitdagend en
aanstootgevend ervaren door beide jongens. Stoeipartijtjes die het karakter
van ongewenste intimiteiten hadden zijn in deze ook een concreet voorbeeld,
evenals het opmeten van geslachtsdelen.
– Het vertonen van, in de beleving van genoemde jongeren, pornofilms.
– Het aanbieden en laten nuttigen van o.a. sterk alcoholische drank.
– Ten aanzien van … het tenminste eenmaal (weekend 10/11 januari jl.)
gericht aangaan van seksueel contact, hetgeen geheel en al tegen de wil van
dit kind inging, maar bovenal als een absoluut ontoelaatbare en onacceptabele
vorm van seksueel misbruik gekwalificeerd moet worden. Dit feit weegt extra
zwaar wanneer het geplaatst wordt in de hulpverleningscontext.

Dit alles passeerde, ondanks het feit dat u op de hoogte bent van uw taak- en
functieomschrijving en onze opvoedingsfilosofie binnen het kader van onze
pedagogische doelstellingen, als vastgelegd in ons organisatie-handboek
(hoofdstukken 4.0 organisatie van de leefgroep en 4.1. Bijzondere
Aandachtspunten voor Groepsleiding), de overdracht- en rapportageplicht en
ons reglement inzake het gebruik van zwak alcoholische dranken door pupillen
als vastgelegd in hoofdstuk 4.12 van eerdergenoemd organisatiehandboek.
Tenslotte mogen wij u er nog op wijzen dat onlangs ook in uw team de nota
‘Seksueel misbruik in hulpverlening- en opvoedingssituaties’ aan de orde is
gesteld, terwijl u daarna nogmaals onze pupil … met het in geen enkel
opzicht toegestane aanstootgevende gedrag geconfronteerd hebt.

Uw daden en gedragingen hebben pupillen, hun ouders, de kinderrechter en uw
collega’s en begeleiders dermate geschokt dat redelijkerwijs niet van ons
gevergd kan worden de dienstbetrekking met u te laten voortduren. Wij baseren
ons besluit op de regels van het arbeidsrecht, als vastgelegd in artikel
1639p van het Burgerlijk Wetboek:
– U hebt in ernstige mate aangetoond de bekwaamheid tot professioneel
handelen in relatie tot de functie waar toe u zich heeft verbonden volstrekt
te missen.
– Door uw handelen is de noodzakelijke vertrouwensrelatie tussen en uw
teamcollega’s en pupillen onherstelbaar verbroken.
– U hebt met uw eerder omschreven gedrag getracht pupillen te verleiden tot
handelingen strijdig met de goede zeden.

In het geding zijn gebracht -voor zover thans van belang- het proces-verbaal
van het opsporingsverzoek en verklaringen van de orthopedagoog van
Jongenshuis Z die met de jongens heeft gesproken en verklaard heeft niet te
twijfelen aan de woorden van de jongens.

X betwist evenwel -gemotiveerd- dat de hem verweten feiten zich hebben
voorgedaan. Hij acht het hem gegeven ontslag op staande voet nietig en
vordert doorbetaling van loon met nevenvorderingen.

Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van de politie moet worden
geconstateerd dat op onderdelen van de in de ontslagbrief gestelde feiten het
een en ander valt af te dingen. Zo blijkt niet dat X beide jongens zou hebben
gemaand naakt rond te lopen in zijn flat. Verder is slechts een keer naakt
gezwommen en daarvan zei de jongen dat hij dat wel eens wilde meemaken.
verder heeft X de jongens geen sterk-alcoholische maar zwak-alcoholische
drank laten drinken.

Hiermee wordt niet gebagatelliseerd wat zich overigens wel blijkt te hebben
voorgedaan, maar dit wordt vastgesteld om aan te geven dat verhalen in de
praktijk een eigen leven gaan leiden of al dan niet bewust worden aangedikt.

Van de verst strekkende betekenis is de beschuldiging dat X heeft getracht
met de jongens gericht seksueel contact aan te gaan. X heeft dit met
stelligheid betwist, blijkens de verklaring van de moeder van een van de
jongens terstond nadat hij daarvan was beschuldigd.

De betwisting door X van die beschuldigingen zou dienen te leiden tot een
bewijsopdracht aan Jongenshuis Z in het kader waarvan beide jongens als
getuigen gehoord zouden moeten worden. Ter comparitie van partijen is dit
besproken en zijn de voor de hand liggende bezwaren daarvan aan de orde
gesteld. In dat verband wordt thans opgemerkt dat het in dit geval gaat om
situaties waarin niet meer dan twee personen kunnen verklaren wat zich heeft
voorgedaan, waarbij de geloofwaardigheid van de af te leggen verklaringen van
doorslaggevende betekenis is. De op zich honorabele opvattingen dienaangaande
van genoemde orthopedagoog kunnen niet als in rechte beslissend gelden.

In dit geval valt aan de geloofwaardigheid van de beschuldigingen van de
jongens wel te twijfelen, omdat niet bij voorbaat uitgesloten kan worden
geacht dat waar is, wat X naar voren heeft gebracht, namelijk dat de relatie
met de pupillen onder druk is komen te staan, nadat in het jongenshuis was
gebleken dat jongens met elkaar seksuele spelletjes speelden en nadat tegen
een van de jongens door X een strafmaatregel was getroffen, waarop de
betreffende jongen aan X kenbaar had gemaakt hem dwars te zullen zitten.
Derhalve kan rancune de bron van de -ernstige- beschuldigingen zijn geweest
dan wel de beschuldigingen hebben gekleurd. Van Jongenshuis Z te verlangen
hiervan tegenbewijs te leveren, zou een onmogelijke bewijsopdracht opleveren.
De twijfels dienen ten gunste van X te worden uitgelegd.
Het vorenstaande leidt ertoe dat geen bewijsopdracht zal worden gegeven.
Daarbij is ook – mede ten aanzien van de nadere aan het adres van X gerichte
verwijten – het volgende in aanmerking
genomen.
Ontslag op staande voet geldt als ultimum remedium. Het in art.7A:1639p,
eerste lid, BW geformuleerde criterium leidt ertoe dat van deze maatregel
slechts dan gebruik mag worden gemaakt, wanneer van de werkgever niet gevergd
kan worden een andere – voor de werknemer minder bezwarende – methode van
beëindiging van de arbeidsovereenkomst te kiezen. Daarbij kan een rol spelen
in hoeverre ook de werkgever een verwijt treft van het gebeurde.
In dit geval had het Jongenshuis Z gepast ook de hand in eigen boezem te
steken. Dan was naar voren gekomen dat in het geval van X datgene wat als
uitzondering behoorde te gelden – het verblijf van pupillen bij groepsleiders
in de weekenden – bijna
regel was geworden. Volgens X. is het – gedurende het dienstverband – een
keer of vijftien voorgekomen dat een jongen bij hem thuis verbleef.
Als door X gesteld en door Jongenshuis Z onvoldoende weersproken staat vast
dat X conform de geldende regels telkens heeft gerapporteerd naar aanleiding
van een dergelijk verblijf.

De beslissing om herhaaldelijk pupillen met X naar huis te laten gaan, had
slechts genomen behoren te worden wanneer Jongenshuis Z overtuigd was van een
juist professionele instellingen en voldoende vakbekwaamheid van X.
Dienaangaande staat vast dat X nog geen diploma als groepsleider had en
begeleiding nodig had. Bovendien blijkt uit de verklaring van de – ervaren –
groepsleider F dat deze altijd gevonden heeft dat X niet voldoende afstand
nam van het werk en dat hij het aanbod van X ieder weekend dat hij vrij was,
een jongere thuis te willen opnemen, niet vond getuigen van een professionele
houding. Ook twijfelde hij aan de stabiliteit van X en heeft hij zich
afgevraagd of X wel voldoende voor zijn werk was toegerust.
Ook was bekend dat een van de jongens in het verleden negatieve seksuele
ervaringen had meegemaakt, hetgeen temeer had behoren te leiden tot meer dan
getoonde terughoudendheid bij de afwijking van de regel dat ‘thuisopvang’
niet structureel behoort te zijn.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het ontslag op staande voet geen
stand houdt, zodat hetgeen partijen overigens over en weer naar voren hebben
gebracht, geen afzonderlijke bespreking behoeft.
De cijfermatig niet weersproken vordering is derhalve toewijsbaar, waarbij in
aanmerking wordt genomen dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor
bepaalde tijd, zodat deze van rechtswege op 31 juli 1992 eindigt. In de
omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden de wettelijke
verhoging te beperken tot 10%. Jongenshuis Z zal als de in het ongelijk
gestelde partij in de proceskosten worden verwezen.

In reconventie
Deze vordering berust op de stelling dat X terzake de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst schadeplichtig is. Uit het hiervoor in conventie
overwogene vloeit voort, dat deze basis ondeugdelijk is, zodat de vordering
moet worden afgewezen.

Beslissing

In conventie
Verklaart voor recht dat de beëindiging van de tussen partijen bestaande
dienstbetrekking op 31 januari nietig is.
Veroordeelt Jongenshuis Z tot betaling aan X van een bedrag van ƒ 2.298,40
bruto per maand, vermeerderd met 10% wettelijke verhoging over de periode van
31 januari tot en met 31 juli 1992, alsmede 9% vakantietoeslag over genoemd
maandbedrag over de periode 1 augustus 1991 tot en met 31 juli 1992, alsmede
een bedrag van ƒ 34 per week over de periode 1 augustus tot en met 31
december 1991 en een bedrag van ƒ 35,72 per week over de periode 1 januari
1992 tot en met 31 juli 1992, zulks verminderd met een bedrag van ƒ 409,60,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de dag waarop
de betreffende bedragen betaalbaar hadden behoren te worden gesteld tot de
dag der voldoening.
Verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Veroordeelt Jongenshuis Z in de kosten van het geding.

Rechters

Mr. D.J. Buijs