Instantie: Rechtbank Utrecht, 27 mei 1992

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Vordering ƒ 25.000,= wegens materiele en immateriele schade. Gedaagde
heeft onrechtmatig gehandeld jegens de ouders, (eisers) en het kind door
het kind te onttrekken aan het wettig over hem gestelde gezag en door
ontucht met hem te plegen. De materiele schade van de ouders betreft onder
meer de verhuiskosten en vervoerskosten in verband met de therapeutische
behandeling van het kind. Gedaagde is strafrechtelijk veroordeeld. Naast
gedaagde was er nog een dader tegen deze tweede dader hebben eisers ook
een civielrechtelijke procedure gevoerd welke is geeindigd in een
schikking waarbij is overeengekomen dat aan eisers een bedrag van ƒ
10.050,= wegens materiele en immateriele schade wordt betaald. Gevorderd
was ƒ 20.000,= De rechtbank acht het ongewenst eisers te nopen tot een
nadere specifikatie van hun schade en een nadere toerekening van die
schade aan de twee verschillende daders. Rekening houdend met hetgeen de
andere dader moet betalen wijst de rechtbank de schadevergoeding toe als
volgt: – ƒ 2.500,=verhuis en herinrichtingskosten – ƒ 2.500,=
reiskosten – ƒ 2.000,=immateriele schade

Volledige tekst

6. Het verdere verloop van het geding 6.1. De meervoudige kamer voor de
behandeling van burgelijke zaken van deze rechtbank heeft in deze zaak een
tussenvonnis gewezen, dat is uitgesproken op 27 februari 1991. 6.2.
Ingevolge dit vonnis heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
Daarvan is proces-verbaal opgemaakt en afschriften ervan bevinden zich bij
de stukken. 6.3. Daarop hebben eisers een conclusie na comparitie genomen
en zij hebben daarbij tien produkties in het geding gebracht. 6.4.
Vervolgens heeft gedaagde een conclusie na comparitie genomen en hij heeft
daarbij dertien prokukties overgelegd. 6.5. Ten slotte hebben partijen de
stukken aan de rechtbank overgelegd en vonnis gevraagd.

7. De nader tussen partijen vaststaande feiten 7.1. In of omstreeks de
periode van 1 juni 1987 tot en met 1 november 1988 heeft een toenmalige
buurman van W en S opzettelijk meermalen ontuchtige handelingen gepleegd
met het kind en hem gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige
handelingen. De buurman is voor deze feiten strafrechtelijk veroordeeld.
7.2. de ouders hebben tegen de toenmalige buurman een civiele procedure
gevoerd, welke bij deze rechtbank bekend is onder rolnummer 01.20.1231/90F
In die procedure hebben de ouders zowel voor zichzelf als in hun
hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun kind een
schadevergoeding gevorderd van ƒ 20.000,= Die schade is in die procedure
nader gespecificeerd als volgt: a. verbouwingskosten van de woning van de
ouders, ƒ 10.000,=; b. verhuis- en inrichtingskosten ƒ 5.000,= ; c. kosten
gesteld op ƒ 3.000,= , gemoeid met het halen en brengen van het kind voor
therapeutische behandeling gedurende drie jaren; d. immateriele schade
voor het kind.

Deze procedure is geeindigd in een schikking vastgelegd in een
proces-verbaal van comparitie van partijen van 17 mei 1991. Toen is
overeengekomen tussen de toenmalige buurman en de ouders, dat de
toenmalige buurman aan de ouders zou betalen een bedrag van totaal ƒ
10.050,= te voldoen in termijnen in een periode eindigend op of omstreeks
1 december 1996. Daarbij is rekening gehouden met zowel de gestelde
materiele schade als immateriele schade. 7.3. Op 29 maart 1989 heeft het
Psychiatrisch Psychologisch Pedagogisch Adviesbureau Randstad, hierna ook
aan te duiden als het PPPAR, in opdracht van de Raad voor de
Kinderbescherming te Utrecht een rapport uitgebracht met betrekking tot,
onder meer, het psychodiagnostisch onderzoek van het kind. Bij dit
onderzoek is kort gezegd, onderzocht welke psychische schade het kind
heeft opgelopen door het seksuele misbruik dat hij heeft moeten ondergaan
door het toedoen van zowel de gedaagde als de toenmalige buurman. In dit
rapport wordt gesproken over een ernstige aantasting van het persoonsbeeld
van het kind, terwijl verder gesproken wordt over de omstandigheid dat
door het tekortschieten van de pedagogische begeleiding van de ouders de
zeer beschadigde ontwikkeling van, onder meer, het kind, verder wordt
uitgehold. Voorts wordt vermeld dat het gezin in hun toenmalige straat te
Nieuwegein als “besmet” bekend stond. Het advies van het PPPAR luidde,
kort samengevat, verhuizing van het gezin, hetgeen met name wordt
beschouwd als een kans voor, onder meer, het kind om met een schone lei
in een meer veilige omgeving te beginnen, en therapie voor het kind. 7.4.
Het kind verblijft sinds 9 november 1990 in een observatie- en
behandelingscentrum. 7.5. Ingevolge het advies van het PPPAR zijn de
ouders verhuisd en hebben zij nieuwe woning – een caravan – gekocht. 7.6.
Ten tijde van de comparitie van partijen in deze zaak ontving de gedaagde
een ziektewetuitkering van ƒ 1.879,10 per … weken. Hij had toen nog
geen vaste baan.

8. De verdere beoordeling van het geschil

8.1. De rechtbank blijft bij de inhoud van voormeld tussenvonnis.

8.2. De ouders hebben de door hen ingestelde vordering bij conclusie na
comparitie als volgt nader gespecificeerd: – reiskosten van de ouders en
het kind in verband met diens behandeling en drie snipperdagen van eiser
sub 1 in verband met de intake van het kind ad. ƒ 4.557,=; – verhuis- en
inrichtingskosten ƒ 5.000,= Daarnaast vorderen zij vergoeding van
immateriele schade voor het kind. Ter comparitie hebben de ouders voor wat
betreft de door de ouders geleden materiele schade de rechtbank verzocht
de artikelen 6:106 en 6:107 BW toe te passen.

8.3. Bij conclusie na comparitie heeft de gedaagde aangevoerd dat de
ouders in hun vordering niet ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat
zij in de procedure tegen toenmalige buurman vergoeding van dezelfde
vermeende schade hebben gevorderd en die procedure “geschikt” is op een
bedrag van ƒ 10.000,= daaronder begrepen, naar de mening van gedaagde, de
totale door de ouders geleden materiele schade.

8.4. Gelet op de artikelen 68 a, 69 en 173 Overgangswet nieuw BW is in
deze zaak het oude BW van toepassing. Voor “anticipatie” op het huidige
BW is geen plaats nu daarin de aansprakelijkheid voor schade als in deze
procedure gevorderd op een heel andere wijze is geregeld en
vermogensrechten niet enkel kunnen ontstaan door de inwerkingtreding van
het huidige BW.

8.5. Uit het rapport van het PPPAR blijkt voldoende duidelijk dat er in
deze zaak schade is aangericht door twee daders de toenmalige buurman en
gedaagde, terwijl voorts tussen partijen vaststaat dat toenmalige buurman
en gedaagde beiden onrechtmatig hebben gehandeld jegens de ouders, hetgeen
tot gevolg heeft gehad grote psychische schade bij het kind, de noodzaak
tot een langdurige behandeling van het kind en de noodzaak voor het gehele
gezin om te verhuizen. Gedaagde en de toenmalige buurman zijn voor de
desbetreffende schade hoofdelijk aansprakelijk.

8.6. Uit het hiervoor onder 7.2. vermelde proces-verbaal blijkt niet hoe
het bedrag ad. ƒ 10.050,= toegerekend moet worden aan de verschillende
schadeposten, die in de procedure tegen de toenmalige buurman en gedaagde
zijn gevorderd. Niet is gesteld of gebleken dat de ouders meer dan 1 keer
zijn verhuisd als gevolg van het onrechtmatige gedrag van gedaagde en
toenmalige buurman. Ten aanzien van de post verhuis- en inrichtingskosten
moet er mitsdien in ieder geval van worden uitgegaan dat er sprake is van
dezelfde schadepost.

8.7. Op dit punt gekomen hecht de rechtbank eraan uitdrukkelijk te
vermelden dat gedaagde zich ook onrechtmatig heeft gedragen tegenover de
ouders van het kind, door hem aan hun ouderlijk gezag te onttrekken.

8.8. Gelet op de aard van de onrechtmatige gedragingen van zowel
toenmalige buurman als gedaagde acht de rechtbank het ongewenst en
maatschappelijk onverantwoord om hun slachtoffers, de ouders, te nopen tot
een nadere specificatie van hun schade en een nadere toerekening van die
schade aan de twee verschillende daders. Daarom zal de rechtbank in deze
zaak tussen gedaagde en de ouders de schade naar redelijkheid en
billijkheid begroten rekening houdend met het verband tussen deze zaak en
de zaak tussen de toenmalige buurman en de ouders en met het feit dat
toenmalige buurman zich verplicht heeft tot betaling van een bedrag ad ƒ
10.050,=. Gelet op de inhoud van de conclusie na comparitie van de ouders
staan zij dit zelf ook voor. Voor een dergelijke oplossing biedt ook het
voor 1 januari 1992 geldende recht ruimte. Uit het PPPAR-rapport blijkt
voldoende dat het onrechtmatige gedrag van gedaagde in elk geval grote
immateriele schade aan het kind heeft toegebracht. De rechtbank zal de
navolgende schadevergoeding tot de navolgende bedragen toewijzen: –
verhuis- en inrichtingskosten ƒ 2.500,=; – reiskosten ƒ 2.500,= ; –
immateriele schade voor het kind ƒ 2.000,=. Derhalve zal de rechtbank
totaal een bedrag van ƒ 7.000,= toewijzen. De rechtbank heeft bij de
bepaling van voormelde bedragen rekening gehouden met de omstandigheid dat
de ouders in de zaak tegen toenmalige buurman een bedrag ad ƒ 10.000
hadden gevorderd wegens verbouwingskosten van hun woning; dit bedrag moet
geacht worden mede te zijn verwerkt in het bedrag waarover de partijen in
de procedure tussen de ouders en toenmalige buurman het eens geworden
zijn. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag voor de immateriele
schade voor het kind heeft de rechtbank mee laten wegen dat de gedragingen
van toenmalige buurman ten minste even ernstig waren als die van gedaagde
en dat de gedragingen van toenmalige buurman het kind waarschijnlijk ook
“ontvankelijker” hebben gemaakt voor de door gedaagde gezochte contacten,
terwijl voorts de ouders in de zaak tegen toenmalige buurman kennelijk
genoegen hebben genomen met een bedrag wegens immateriele schade van het
kind dat zeker niet veel hoger is dan ƒ 2.000,= en verder aangenomen moet
worden dat de financiele positie van gedaagde niet duidelijk gunstiger is
dan die van toenmalige buurman. Voor verdere matiging van de
schadevergoeding in verband met de draagkracht van gedaagde acht de
rechtbank geen termen aanwezig.

8.9. Omdat partijen over en weer zijn te beschouwen als op enig punt in
het ongelijk te zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten zodanig
compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.

9. De beslissing

9.1. gedaagde wordt veroordeeld om aan de ouders te betalen ƒ 7.000,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juni 1989 tot aan de dag der
algehele voldoening.

9.2. De onder 9.1 gegeven veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

9.3. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

9.4. De proceskosten worden tussen partijen zodanig gecompenseerd dat
iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

mrs. Hofhuis, Spliet, Heuveling