Instantie: Rechtbank Rotterdam, 8 mei 1992

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


Gedaagde is strafrechtelijk veroordeeld. Hij ontkent hetgeen in het
strafvonnis bewezen is verklaard. De rechtbank oordeelt dat het
strafvonnis het bewijs levert van de gepleegde handelingen. Toewijzing van
een bedrag van ƒ 12.500,= immateriele schadevergoeding.

Volledige tekst

1. de loop van het geding 1.1. Eiseres verder “Van E” te noemen, heeft
overeenkomstig de dagvaarding bij conclusie van eis gevorderd bij vonnis,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde, verder “Van Y” te
noemen te veroordelen aan Van E tegen kwijting te betalen de som van
ƒ 12.500 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der
dagvaarding tot aan die van voldoening, een en ander met veroordeling van
Van Y in de kosten van het geding. 1.2. Van Y heeft voor antwoord
geconcludeerd Van E in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren,
althans haar die te ontzeggen met veroordeling van Van E in de kosten van
het geding. 1.3. Van E heeft onder overlegging van een produktie
gerepliceerd. Van Y heeft gedupliceerd. Daarop hebben partijen de stukken
overgelegd en vonnis gevraagd.

2. De vaststaande feiten. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan
wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de
inhoud der overgelegde produkties, voor zover onweersproken, staat tussen
partijen het volgende vast: Blijkens het repliek overgelegde, in kracht
van gewijsde gegane en op tegenspraak gewezen vonnis van de rechtbank te
Dordrecht is Van Y op 29 november 1990 strafrechtelijk veroordeeld,
waarbij onder meer het volgende werd bewezen verklaard: “dat verdacht (1.)
op 8 juni 1990 in de gemeente Dordrecht met de vrouw Van E, van wie hij
verdachte wist dat zij (mede) als gevolg van medicijngebruik in staat van
onmacht verkeerde, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaaande uit
het betasten en aanraken van de borsten en de vagina van Van E en het
brengen van een of meer van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die
Van E en het hebben van vleselijke gemeenschap met die Van E.

3. De grondslag van de vordering Naast het feit van de strafrechtelijke
veroordeling van Van Y, heeft Van E – zakelijk weergegeven – aan haar
vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 De in het
strafvonnis bewezen verklaarde gebeurtenis wordt door Van E gezien als
verkrachting. Haar psychische en lichamelijke integriteit is door die daad
ernstig geschonden. Zij heeft grote geestelijke schade geleden, waarvan
de aard omschreven kan worden als “post traumatische verwerkingsstoornis”.
Bij Van E hebben zich zekere klachten geopenbaard, die rechtstreeks uit
de traumatische gebeurtenissen voortvloeien: nachtmerries, depressieve
buien, extreme minderwaardigheidsgevoelens, een overmatig wantrouwen ten
aanzien van andere personen, gevoelens van onveiligheid, van vervreemding
van haar eigen lichaam en van vernedering. Dit alles heeft negatieve
gevolgen voor het functioneren van Van E in haar leven en haar sociale
contacten. Het is waarschijnlijk dat zij ook in de toekomst gedurende
langere periodes geestelijk onstabiel zal zijn. 3.2 De hierdoor door Van
E geleden en nog te lijden immateriele schade bedraagt ƒ 12.500,= Deze
schade is rechtstreeks gevolg van de vaststaande onrechtmatige daad van
Van Y. Deze is daarvoor jegens Van E aansprakelijk ex artikel 1407 lid 3
van het Burgerlijk Wetboek (oud).

4. De verweren Van Y heeft de vordering gemotiveerd bestreden en daartoe
– zakelijk weergegeven – het volgende gesteld: 4.1. Het begaan van het
feit dat in het strafvonnis bewezen is verklaard wordt door Van Y ontkend.
4.2. Subsidiair bestrijdt Van Y, dat tussen zijn handelen en de gestelde
gevolgen voor Van E causaal verband bestaat. Daarbij acht hij tevens van
belang, dat van E “al voor het gebeuren de nodige medische klachten
vertoonde en daarvoor medicijnen gebruikte”. Naar zijn mening is het
daarom geenszins denkbeeldig dat de gestelde psychische klachten hun
oorsprong vinden in het destijds reeds bestaande “ziektebeeld”.

5. De beoordeling van het geschil De enkele ontkenning door van Y, als
hiervoor in 4.1 genoemd neemt niet weg dat het strafvonnis van de
rechtbank te Dordrecht bewijst, dat Van Y tegen de wil van Van E de in dat
vonnis bewezen verklaarde handelingen met haar heeft verricht. Deze
leveren een onrechtmatige daad op jegens Van E. 5.2.Van Y is aansprakelijk
voor de schade die Van E als gevolg van zijn genoemde onrechtmatige daad
lijdt. Het betoog van Van Y, dat Van E ook eerder medische klachten had
en daarvoor medicijnen gebruikte, is te algemeen geformuleerd om af te
doen aan het door Van E gestelde causaal verband tussen het handelen van
Van Y en de psychische klachten van Van E. Daarom staat dit causaal
verband ten processe voldoende vast. 5.3. Van Y bestrijdt niet de aard en
de ernst van de genoemde psychische klachten en van de prognose voor de
toekomst daaromtrent, een en ander zoals door Van E beschreven. De omvang
van de immateriele schade die Van E op grond daarvan stelt te lijden wordt
door Van Y evenmin betwist. De door Van E gevorderde schadevergoeding
dient daarom geheel te worden toegewezen. 5.4. Van Y heeft zich niet
verweerd tegen de door Van E gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad.
Ingevolge het bepaalde in artikel 17 twaalfde gedeelte Invoeringswet Nieuw
Burgerlijk Wetboek, komt aan artikel 52 en verder (nieuw) Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering onmiddellijke werking toe. Met toepassing van
deze bepalingen, zal de rechtbank dit vonnis ook ten aanzien van de kosten
uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6. De beslissing De arrondissementsrechtbank te Rotterdam, enkelvoudige
kamer:

Rechtdoende veroordeelt Van Y aan Van E tegen kwijting te betalen de som
van ƒ 12.500=, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag
der dagvaarding tot aan die van voldoening; veroordeelt Van Y in de
proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van E bepaald op
ƒ 1.517,95, te weten: – ƒ 187,50 voor het in debet gestelde deel van het
vast recht; – ƒ 67,95 voor door de deurwaarder te Rotterdam gestelde
exploitatiekosten; – ƒ 1.200,= aan salaris voor de procureur; welke kosten
rechtstreeks aan de griffier van deze rechtbank dienen te worden
overgemaakt; alsmede ƒ 62,50 voor het door de procureur betaalde, voor zijn
partij verschuldigde deel van het vast recht, rechtstreeks aan deze te
voldoen; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

mr. Los