Instantie: President Rechtbank Alkmaar, 9 april 1992

Instantie

President Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


De rechter bepaalt in dit kort geding dat gedaagde de hulpverlener, de
videoband die is gemaakt tijdens de incest-therapie van eisers, niet verder
mag vertonen op straffe van een dwangsom omdat niet aannemelijk is dat alle
gezinsleden toestemming voor vertoning hebben gegeven. Voor deze
privacy-gevoelige, zeer persoonlijke opnamen is het vereiste van unanieme
toestemming van alle betrokkenen gerechtvaardigd. De rechter wijst het
voorschot op de schadevergoeding af omdat hij dit te gecompliceerd vindt voor
dit kort geding.

Volledige tekst

Verloop van de procedure

Ter terechtzitting van 24 maart 1992 hebben eiseres gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, die als
hier ingelast wordt beschouwd. Gedaagde heeft de vordering bestreden.

Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden
pleitnotities met bijlagen, voor vonniswijziging overgelegd.

Behandeling van de zaak

Uitgangspunten:

1.1 Eiser, alsmede de echtgenoot en een dochter van .., hebben in 1987
bij R. therapie ondergaan naar aanleiding van onder meer met de zoons
gepleegde incest.

In het kader van deze therapie zijn video-opnamen van het gezin gemaakt.
Partijen zij overeengekomen dat deze opnamen slechts met toestemming van
eisers -en de overige gezinsleden- aan derden vertoond zouden worden, en wel
uitsluitend voor therapeutische doeleinden (en eventueel in verband met
strafrechtelijke vervolging van de echtgenoot van ..).

1.2 In 1991 zijn (delen van) de opnamen zonder toestemming van eiseres
in Engeland op televisie uitgezonden, naar aanleiding waarvan in Nederland een
schriftelijke publicatie is verschenen, waarin de therapie van eisers
gedetailleerd wordt beschreven.

STANDPUNT VAN PARTIJEN:

2.1 Eisers baseren het thans gevraagde gebod resp. verbod op de stelling
dat R. onzorgvuldig en in strijd met de privacy van eisers, en mitsdien
onrechtmatig, heeft gehandeld door de opnamen zonder hun toestemming aan
derden ter beschikking te stellen.

2.2 R. stelt allereerst dat de opnamen in het kader van voormelde
strafvervolging zijn gemaakt en mitsdien een openbaar karakter hebben. Voorts
betwist hij de onrechtmatigheid van zijn handelingen met het argument dat uit
de overgelegde verklaringen van zijn echtgenoot en de directeur van de
Stichting Additieve Geneeswijzen blijkt dat alle gezinsleden, met uitzondering
van …, impliciet toestemming tot vertoning hebben verleend. Bovendien
ontbreekt volgens R. het belang van eisers bij de vordering, nu de betreffende
videoband vernietigd is en hij niet beschikt over de kopieen van de opnamen,
terwijl de bezitters van deze kopieen bij eisers bekend zijn.

2.3 Eisers vorderen tevens een voorschot op geleden schade ad in totaal
ƒ 60.000,- welke zou voortvloeien uit de schending van hun privacy en de
daardoor noodzakelijk geworden nieuwe therapie.

2.4 Ook dit onderdeel van de vordering wordt betwist door R., die stelt
dat de schade niet juist is aangetoond en eisers onvoldoende belang hebben bij
een voorschot.

Beoordeling van het gevorderde

3.1. Dat de toestemming tot de genoemde vertoning door alle gezinsleden
zou zijn gegeven is niet aannemelijk te achten, en kan ook niet uit de door R.
overgelegde verklaringen worden afgeleid. Met name is gebleken dat X niet met
vertoning heeft ingestemd. Nu de opname in het kader van de therapie van
eisers zijn gemaakt en een zeer persoonlijk karakter dragen, acht de president
het vereiste van unanieme toestemming an alle betrokkenen in deze
gerechtvaardigd. Hieraan doet niet af, dat de opnamen tevens waren bedoeld
voor de strafzaak tegen de echtgenoot van X – welke overigens niet heeft
plaatsgevonden -, nu dit duidelijk niet het hoofddoel is geweest. Het handelen
van R. kan mitsdien in strijd met genoemd toestemmingsvereiste worden geacht,
en is daarmee onrechtmatig jegens eisers.

Nu is gebleken dat (kopieen van) de betreffende opnamen door R. zijn
verspreid, en derhalve moet worden gevreesd voor herhaalde vertoning aan
derden, worden eisers geacht voldoende belang te hebben bij het sub 1, 2 en 3
gevorderde. De vordering zal mitsdien in zoverre worden toegewezen, met dien
verstande dat de president termen aanwezig acht den dwangsom te beperken tot
ƒ 5.000,- met een maximum van ƒ 100.000,- .

3.2. Of eisers schade hebben geleden tengevolge van het onrechtmatig
handelen van R. kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld,
aangezien zulks een te vergaand onderzoek, al dan niet door deskundigen, zou
vergen. Weliswaar hebben eisers slechts een voorschot gevraagd, maar zelfs
daarvoor zou toch met een grote mate van waarschijnlijkheid moeten worden
vastgesteld dat de huidige gepretendeerde schade het gevolg is van het thans
aan R. verweten onrechtmatige gedrag. Ook die vaststelling kan in het kader
van dit geding niet plaatsvinden. Het sub 4 gevorderde zal mitsdien worden
afgewezen.

3.3. R. dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden
veroordeeld in de kosten van het geding.

Beslissing

De president:

1. Verbiedt R. het verder vertonen van bovengenoemde video- opnamen van
eisers, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,- voor iedere
overtreding van dit verbod;

2. Gebiedt R. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
eisers af te geven al het in zijn bezit zijnde filmmateriaal met betrekking
tot de therapeutische behandeling van eisers, zulks op verbeurte van een
dwangsom van ƒ 5.000,- voor iedere dag dat hiermee in gebreke wordt
gebleven;

3. Gebiedt R. om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan
eisers af te geven een lijst van personen en instanties die een kopie van
genoemd filmmateriaal hebben, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ
5.000,- voor iedere dag dat hiermee in gebreke wordt gebleven;

4. Bepaalt dat de maximaal te verbeuren dwangsommen een totaal van ƒ
100.000,- niet te boven zullen gaan.

Verwijst R. in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de
zijde van eisers begroot op ƒ 1.147,65 en veroordeelt R. mitsdien om te
voldoen:

a. aan de griffier van deze rechtbank:

1. ƒ 187,50 voor in debet gesteld griffierecht;

2. ƒ 97,65 voor kosten dagvaarding;

3. f.800,- voor salaris van de procureur;

derhalve in totaal f.1.085,15, met welk bedrag de griffier zal dienen te
handelen en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 57b van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering;

b. aan eisers:

ƒ 62,50 voor niet in debet gesteld griffierecht.

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr F.J.P. Veenhof