Instantie: Commissie gelijke behandeling, 24 maart 1992

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


In een personeelsadvertentie wordt gevraagd om een ‘secretaresse’. Niet
vermeld is dat zowel mannen als vrouwen voor de functie in aanmerking komen.
Strijd met de wet.

Volledige tekst

1.HET VERZOEK

1.1.Op 3 februari 1992 verzocht het Anti Discriminatie Bureau regio
Haarlem te Haarlem (hierna: verzoeker) de Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of
door de heer mr te Haarlem (hierna: wederpartij) onderscheid is gemaakt bij de
aanbieding van een betrekking in strijd met de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen

(WGB, Stb. 1989, 168).

1.2.Verzoeker heeft een personeelsadvertentie van de wederpartij
gesignaleerd. In deze advertentie vraagt de wederpartij om een ‘secretaresse’.
Verzoeker is van mening dat deze vacaturemelding in strijd is met de WGB.

2.DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK

2.1.Verzoeker is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, met
een doelstelling zoals bedoeld in artikel 14 lid 2 onder e WGB. Hiermee
voldoet verzoeker aan de eisen die de Wet aan een groepsactie stelt.

3.DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

3.1.De voorzitter van de Commissie heeft het verzoek in behandeling
genomen en op grond van artikel 36 van het procedurereglement besloten om in
deze zaak de vereenvoudigde behandeling toe te passen. De wederpartij is in de
gelegenheid gesteld tegen deze beslissing bezwaar aan te tekenen. De
wederpartij heeft hiervan echter geen gebruik gemaakt.

De wederpartij is eenmaal in de gelegenheid gesteld om op het standpunt
van verzoeker te reageren.

3.2.Het oordeel is namens de Commissie vastgesteld door de voorzitter.

4.DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

4.1.Verzoeker heeft een personeelsadvertentie van de wederpartij
gesignaleerd in het Haarlems Dagblad van

14 december 1991. In de advertentie vraagt de wederpartij om een
‘secretaresse’. In de advertentie staat niet vermeld dat zowel mannen als
vrouwen in aanmerking komen voor de aangeboden functie.

4.2.Verzoeker is van mening dat de wederpartij hiermee bij het aanbieden
van de betrekking onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen en
daarmee in strijd heeft gehandeld met de WGB.

Verzoeker heeft naar aanleiding van de betreffende advertentie een brief
geschreven aan de wederpartij, waarin hij stelde dat de advertentie in strijd
is met de WGB. Naar aanleiding van deze brief heeft de wederpartij telefonisch
contact opgenomen met verzoeker. Volgens verzoeker verklaarde de wederpartij
in dit gesprek, er niets voor te voelen gedwongen te worden ‘m/v’ in de
advertentie te zetten. De wederpartij zou gezegd hebben dat een man die koffie
rondbrengt een mietje is.

4.3.De wederpartij stelt het volgende.

Zij is in het bewuste telefoongesprek met verzoeker onvriendelijk te
woord gestaan. Daarbij zijn insinuerende opmerkingen gemaakt. Zij acht dit een
‘inquisitie-aanpak’.

De wederpartij wijst voorts op de onbekendheid van de WGB. Zij acht
artikel 3 WGB ‘onmogelijk’ en spreekt van een ‘wurgartikel’ omdat het mensen
verplicht ‘m/v’ in een advertentie te vermelden. Het dwingt daarmee de
bevolking in een keurslijf. Zij meent dat gebodsbepalingen als artikel 3 WGB
een fascistisch element bevatten, omdat een groep gebodsbepalingen creeert om
andersdenkenden te kunnen vervolgen. De wederpartij is daarom van mening dat
de Wet van onverdraagzaamheid getuigt. De wederpartij vraagt zich af of
artikel 3 WGB zich verdraagt met bovennationale wetgeving en rechtspraak. De
wederpartij is verder van mening dat de WGB overbodig is.

5.DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

5.1.In geding is de vraag of de wederpartij bij de aanbieding van de
betrekking onderscheid heeft gemaakt tussen mannen en vrouwen en daarmee in
strijd heeft gehandeld met de WGB, door in de onderhavige advertentie om een
‘secretaresse’ te vragen, terwijl zij niet uitdrukkelijk vermeld heeft dat
zowel mannen als vrouwen voor de functie in aanmerking komen.

5.2.Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid op grond van
geslacht bij de aanbieding van een betrekking. De Wet noemt in artikel 5, twee
toegelaten uitzonderingen op dit verbod. Onderscheid is toegestaan als een
voorkeursbehandeling van vrouwen van toepassing is of als de betreffende
functie geslachtsbepaald is. De wederpartij heeft geen beroep gedaan op een
van de wettelijke uitzonderingen. De Commissie beschikt niet over aanwijzingen
dat deze zich hier voordoen.

5.3.In artikel 3 lid 3 WGB wordt het algemene verbod om onderscheid te
maken naar geslacht bij de aanbieding van een betrekking nader uitgewerkt.
Artikel 3 lid 3 schrijft voor dat uit de tekst en vormgeving van een
advertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking
komen.

In het vierde lid van artikel 3 wordt deze eis vervolgens verder
toegespitst op het gebruik van functiebenamingen. Hierin is bepaald dat of
zowel de mannelijke als de vrouwelijke functiebenaming gebruikt moet worden,
of uitdrukkelijk vermeld moet worden dat zowel mannen als vrouwen in
aanmerking komen.

5.4.In de onderhavige advertentie wordt slechts een functiebenaming
vermeld, namelijk ‘secretaresse’. In dat geval stelt de Wet de eis dat
uitdrukkelijk wordt aangegeven dat zowel mannen als vrouwen voor de
betreffende functie in aanmerking komen. Een dergelijke vermelding ontbreekt
echter in de advertentie.

Daarmee staat vast dat de wederpartij onderscheid heeft gemaakt op grond
van geslacht in strijd met artikel 3 lid 4 en daarmee tevens in strijd met
artikel 3 lid 3 en lid 1 WGB.

5.5.Ten aanzien van de opmerkingen van de wederpartij dat artikel 3
onbekend en overigens overbodig zou zijn, en van onverdraagzaamheid zou
getuigen, wijst de Commissie op het volgende.

De WGB dient mede ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de
Europese Gemeenschappen van 9 februari 1976. (Publicatieblad van de Europese
Gemeenschappen, nr. L 39/40, 76/207 EEG). Deze zogenaamde tweede richtlijn
verplicht de lidstaten van de EG om het beginsel van gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en
de promotiekansen en bij de arbeidsvoorwaarden neer te leggen in nationale
wetgeving en is bedoeld om de gelijke rechten van mannen en vrouwen te
verzekeren.

De WGB dient daarnaast beschouwd te worden als uitwerking van artikel 1
van de Grondwet, artikel 26 van het Internationale Verdrag inzake
Burgerrechten en Politieke Rechten en het VN- Verdrag ter uitbanning van alle
vormen van discriminatie jegens vrouwen. De Wet is mede onderdeel van de
inspanningen van de kant van de overheid om het gelijkheidsbeginsel, ook waar
het gaat om andere non-discriminatiegronden als ras, seksuele gerichtheid,
godsdienst of levensbeschouwing en politieke overtuiging in wetgeving en
beleid werkelijk vorm en inhoud te geven en daarmee fascistische tendenzen
tegen te gaan.

Daarmee is tevens de vraag van de wederpartij beantwoord of (artikel 3
van) de WGB zich verdraagt met internationale regelgeving. De wederpartij
heeft niet aangegeven met welke internationale jurisprudentie de WGB zich niet
zou verdragen. Dergelijke jurisprudentie is bij de Commissie niet bekend.

Voor wat betreft de stelling van de wederpartij dat de WGB overbodig is,
het volgende.

Sinds 1980 is in een aantal voorlichtingscampagnes ruime aandacht
geschonken aan de inhoud en betekenis van de WGB, in het bijzonder waar het
gaat om werving en selectie. Uit onderzoeken blijkt, dat in de praktijk nog
steeds grote verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen in de mate waarin
zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Om die reden, maar ook omdat gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij werving en selectie bij het Nederlands
publiek, en zeker de werkgevers, goed bekend mochten worden verondersteld,
heeft de wetgever het in 1989 mogelijk en nodig geoordeeld om de bepalingen
van artikel 3 te verduidelijken, aan te scherpen en van een sanctie te
voorzien.

Per 1 februari 1992 is voorts de herziening van artikel 429 quater
Wetboek van Strafrecht in werking getreden waarbij het maken van onderscheid
op grond van sekse bij de uitoefening van ambt, beroep en bedrijf strafbaar
wordt gesteld. Deze norm heeft uiteraard ook betrekking op het maken van
onderscheid bij werving en selectie.

6.HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de heer

mr te Haarlem bij de aanbieding van een betrekking onderscheid
heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 4 en daarmee tevens in strijd met
artikel 3 en lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen heeft
gehandeld.

Rechters

mw. mrs. C.H.S. Evenhuis, voorzitter en mw. drs. C.M. Sjerps, secretaris