Instantie: Centrale Raad van Beroep, 5 maart 1992

Instantie

Centrale Raad van Beroep

Samenvatting


De mannelijke collega van gedaagde, ambtenares, wordt volgens een
hogere schaal bezoldigd, terwijl hij (abusievelijk) hetzelfde werk
blijft doen. Volgens het advies van de Commissie Gelijke Behandeling van
24 oktober 1988 heeft eiseres onderscheid gemaakt in beloning dat
strijdig is met art. 1 lid 1 WGB. Zowel de CRvB als het
Ambtenarengerecht Haarlem is van oordeel dat het advies van de CGB niet
doorslaggevend is. De hogere inschaling van de mannelijke collega,
terwijl de beoogde uitbreiding van zijn werkzaamheden en
verantwoordeljkheden tengevolge van een communicatiestoornis binnen de
organisatie van eiseres abusievelijk niet terstond werd gerealiseerd,
kan er naar het oordeel van de CRvB niet toe leiden dat gedaagde met
vrucht eveneens aanspraak op bezoldiging volgens een hogere schaal zou
kunnen maken.

Volledige tekst

I. Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 4 december 1986 heeft eiseres geweigerd gedaagde
ingaande 1 januari 1984 in te delen en te bezoldigen volgens schaal 8,
een en ander onder aanbieding van een schadevergoeding ten bedrage van
bruto ƒ 5245,34.

Het Ambtenarengerecht te Haarlem heeft bij uitspraak van 28 mei 1990,
geregistreerd onder nr. AW 86/492/Z, (zie TAR 1990, 176) met
gegrondverklaring van het door gedaagde tegen voormeld besluit
ingestelde beroep voorzover het beroep strekte tot nietigverklaring van
het bestreden besluit, dit besluit nietig verklaard, verstaan dat
(thans) eiseres een nader besluit diende te nemen met inachtneming van
het in de uitspraak overwogene en het beroep voor het overige
niet-ontvankelijk verklaard.

Partijen zijn van deze uitspraak op de daartoe bij aanvullende
beroepschriften aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen.

Het geding is behandeld ter terechtzitting van 13 februari 1992, waar
eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.C. Binnerts,
advocaat en procureur te Haarlem, en D.C. Kruit, secretaris van eiseres,
en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. W.M.U.
van der Blom, advocaat en procureur te Haarlem.

Als door eiseres voorgebrachte getuige is ter terechtzitting gehoord V.,
medewerker van de afdeling Vestigingswetten van eiseres.

II. Motivering

Gedaagde is vanaf 1973 werkzaam bij eiseres; met ingang van 1 maart 1979
is zij als ambtenaar in vaste dienst aangesteld. Zij was werkzaam op de
afdeling Handelsregister- en Middenstandswetten, alwaar zij met twee
collega’s alle voorkomende werkzaamheden verrichtte. Gedaagde en haar
beide collega’s werden bezoldigd volgens schaal 7 van eisers
bezoldingsregeling.

Nadat gedaagde in december 1985 had vernomen dat haar collega V. sedert
1 januari 1984 werd bezoldigd volgens schaal 8 heeft zij zich tot de
Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
gewend. Medio maart 1986 is binnen de organisatie van eiseres bekend
gemaakt dat de bevordering van V. ingaande 1 januari 1984 verband hield
met een uitbreiding van zijn verantwoordelijkheden, aan welke
uitbreiding abusievelijk tot dan toe geen praktische uitvoering was
gegeven. In haar advies van 17 juli 1986 is voornoemde Commissie tot het
oordeel gekomen dat gedaagde en haar voornoemde collega tot begin 1986
arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde hebben verricht, om
welke reden gedaagde aanspraak kon maken op hetzelfde salaris als haar
collega. Eiseres heeft gedaagde vervolgens aangeboden haar over de
periode van 1 januari 1984 tot 15 maart 1986 bij wijze van
schadevergoeding het verschil na te betalen tussen het door haar in die
periode genoten salaris en het salaris dat zij zou hebben genoten als
zij in die periode naar schaal 8 zou zijn bezoldigd. Op het door
gedaagde gedane verzoek haar met ingang van 1 januari 1984 te bezoldigen
naar schaal 8 heeft eiser afwijzend beslist.

In haar advies van 24 oktober 1988 is de commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid in de burgerlijke openbare dienst,
tot welke commissie gedaagde zich als ambtenares had gewend, tot de
conclusie gekomen dat eiseres ten nadele van gedaagde onderscheid heeft
gemaakt in de beloning en bij de bevordering in strijd met artikel 1,
eerste lid, van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen in de
burgerlijke openbare dienst.

De Raad overweegt het volgende:

Met de eerste rechter is de Raad van oordeel dat het advies van
laatstgenoemde Commissie niet doorslaggevend is en dat de algemeen
verbindende bezoldigingsvoorschriften geen grond bieden om gedaagde te
bezoldigen naar een hogere dan de op basis van functiewaardering voor
haar functiewaardering voor haar functie vastgestelde schaal 7.

De Raad heeft zich daarentegen niet kunnen verenigen met het standpunt
van de eerste rechter dat het bestreden besluit wegens strijd met het
willekeurverbod en het gelijkheidsbeginsel niet in stand kan blijven. De
omstandigheid dat V. vanaf 1 januari 1984 naar schaal 8 werd bezoldigd,
terwijl de beoogde uitbreiding van zijn werkzaamheden en
verantwoordelijkheden tengevolge van een communicatiestoornis binnen de
organisatie van eiseres abusievelijk niet terstond werd gerealiseerd,
kan er naar het oordeel van de Raad niet toe leiden dat gedaagde met
vrucht eveneens vanaf 1 januari 1984 aanspraak op bezoldiging volgens
schaal 8 zou kunnen maken. Met het aanbieden van een financiele
tegemoetkoming als vorenomschreven over de periode van 1 januari 1984
tot 15 maart 1986 heeft eiseres bovendien op ruimhartige wijze ten
opzichte van gedaagde het gepleegde verzuim willen goedmaken.

Tussen partijen is niet in geschil dat de door V. na 15 maart 1986
feitelijk verrichte werkzaamheden deels andere zijn dan de door gedaagde
verrichte werkzaamheden. Reeds deze omstandigheid brengt met zich dat
geen plaats is voor het oordeel dat het besluit om gedaagde ook na 15
maart 1986 niet volgens schaal 8 te bezoldigen wegens strijd met het
gelijkheidsbeginsel niet in stand zou kunnen blijven.

Al hetgeen namens gedaagde in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad
niet tot het oordeel kunnen brengen dat de door de eerste rechter
uitgesproken niet-ontvankelijk verklaring niet in stand zou kunnen
blijven.

III. Beslissing

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het beroep
gegrond is verklaard, het bestreden besluit nietig is verklaard en is
verstaan dat eiseres een nieuw besluit diende te nemen:

Verklaart het primaire beroep van gedaagde, voorzover die strekte tot
nietigverklaring van het bestreden besluit, alsnog ongegrond;

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Rechters

Mrs. Dekkers, Van den Brink, Van Diepenbeek