Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 10 februari 1992

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Klaagster heeft aangifte van verkrachting gedaan. Deze zaak is
geseponeerd wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. Hiertegen heeft
klaagster een beklag ingediend. Het Hof wijst het beklag af omdat aan de
getuigenis van klaagster weinig waarde kan worden gehecht daar zij onder de
invloed van alcohol en verdovende middelen verkeerde op het moment dat de
beweerde verkrachting zou hebben plaatsgevonden. Klaagsters beklag hiertegen
is afgewezen.

Volledige tekst

1. Het beklag

Het beklag is – evenals een eerder beklag van klaagster, ingekomen ter
griffie van dit hof op 31 oktober 1990 en geboekt onder numer R 871/90, dat
het hof bij beschikking van 25 februari 1991 ongegrond heeft verklaard –
gericht tegen weigering van de officier van justitie in het arrondissement
Amsterdam een strafvervolging in te stellen tegen:

X., wonende te Amsterdam, terzake van klaagster, gepleegd te Amsterdam
in de nacht van 9 op 10 maart 1990.

2. Het verslag van de procureur-generaal

In zijn verslag, ingekomen ter griffie van dit hof op 10 januari 1992,
heeft de procureur-generaal geconcludeerd dat het hof klaagster niet
ontvankelijk zal verklaren in haar beklag, omdat de officier van justitie op 9
april 1991 een kennisgeving van niet verdere vervolging heeft doen uitgaan
tegen X.

3. De stukken betreffende het beklag

Het hof heeft behalve van voormelde stukken onder andere kennis genomen
van een kennisgeving van niet verdere vervolging, gedateerd 9 april 1991,
waarbij de officier van justitie X meedeelt dat hij hem niet verder zal
vervolgen wegens onvoldoende aanwijzing van schuld.

4. De ontvankelijkheid van het beklag

4.1. Ingevolge art. 255, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering kan X
na de hem betekende kennisgeving van niet verder vervolging terzake van de
verkrachting waarvan klaagster hem beticht niet wederom in rechte worden
betrokken tenzij nieuwe bezwaren in de zin van het tweede lid van genoemd
artikel – verklaringen van getuigen of van de verdachte en stukken, bescheiden
en processen-verbaal welke later bekend zijn geworden of niet zijn onderzocht
– bekend zijn geworden.

4.2. Als nieuw bezwaar heeft klaagster genoemd de verklaring van een nog
niet gehoorde getuige – haar zuster L. – inhoudende dat zij heeft gezien dat
klaagster na de gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 maart 1990 blauwe
plekken op haar arm had. Dit is onvoldoende om als nieuw bezwaar in de zin van
genoemd artikel te worden aangemerkt. Het draagt niet rechtstreeks bij tot het
bewijs. Bovendien vermeldt een rapport van de Gemeentepolitie te Amsterdam,
bureau jeugd- en zedenpolitie, betreffende het medisch onderzoek van klaagster
van 11 maart 1990 onder hoofd ‘Sporen van verwondingen op en in het lichaam’
reeds de aanwezigheid links in de hals van drie krassen, zij het verder geen
ander uitwendig letsel.

4.3. Als nieuw bezwaar voert klaagster verder aan dat zij zich niet kan
verenigen met de overweging in de eerdere beschikking dat an haar verklaring
tegenover de rechter-commissaris weinig waarde kan worden gehecht, omdat zij
onder de invloed van alcohol en verdovende middelen verkeerde, toen de
beweerde verkrachting zou hebben plaatsgehad. Ook dit bezwaar verwerpt het hof
omdat het geen grond oplevert als bedoeld in art. 255, lid 2, van het Wetboek
van Strafvordering. Daaraan doet niet af dat klaagster achteraf – kennelijk om
dit bezwaar te ondersteunen – de verklaring van de deskundigen Van Brussel en
Polak heeft nagezonden.

4.4. Het vorenstaande brengt mee dat klaagster kennelijk niet
ontvankelijk is in haar beklag en dat de vraag of hetgeen klaagster in haar
tweede beklag heeft aangevoerd nieuwe omstandigheden oplevert als bedoeld in
art. 12d, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan blijven rusten.

5. De beslissing

Het hof verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar beklag.

Rechters

Mrs Sluijter, Frijda, Donner-Coeterier.