Instantie: Commissie gelijke behandeling, 28 januari 1992

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster vergelijkt zich wat betreft haar werkzaamheden met een
mannelijke collega (maatman) die meer salaris ontvangt. Uit het
functiewaarderingsonderzoek dat door de Commissie is ingesteld blijkt dat de
arbeid van verzoekster en maatman niet van (nagenoeg) gelijke waarde is. Geen
onderscheid naar geslacht bij de beloning.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 27 november 1990 verzocht mevrouw … (hierna: verzoekster) te
Lith de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid haar
oordeel uit te spreken over de vraag of … (hierna: de wederpartij) te Oss
jegens haar onderscheid maakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.

1.2. Verzoekster is sinds april 1983 bij de wederpartij werkzaam. Zij
stelt dat zij in oktober 1989 een mannelijke collega, de heer … (hierna:
maatman), is opgevolgd in de functie van administrateur. Verzoekster is van
mening dat de arbeid die zij verricht van gelijke dan wel nagenoeg gelijke
waarde is als die van de maatman destijds, terwijl zij een lager loon
ontvangt.

Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid maakt
op grond van geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van
mannen en vrouwen.

Verzoekster heeft eveneens het oordeel van de Commissie gevraagd omtrent
de pensioenregeling die de wederpartij hanteert. De vraagstelling met
betrekking tot de pensioenregeling zal in een afzonderlijk oordeel behandeld
worden.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld.

2.2. Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun standpunten
weer te geven.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij
ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken
gevoerd met verzoekster, de wederpartij en de maatman. Van het onderzoek ter
plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd

5 juli 1991.

2.3. De Commissie heeft partijen vervolgens opgeroepen te verschijnen
tijdens een zitting op 11 december 1991.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– mw … (verzoekster)

– dhr … (toehoorder)

van de kant van de wederpartij

– dhr … (directeur)

– dhr … (maatman)

– dhr mr … (gemachtigde DAS Rechtsbijstand)

van de kant van de LTD

– dhr ing. P.J.M.A. Rila (bedrijfskundige)

van de kant van de Commissie

– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)

– dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer)

– dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)

– mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I. In deze Kamer hebben
zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een makelaarskantoor en is gelieerd met een
assurantiekantoor. Het bedrijf bestaat uit een binnen- en een buitendienst. In
de binnendienst zijn 6 medewerkers werkzaam (vijf vrouwen, waaronder
verzoekster, en de maatman). In de buitendienst zijn drie makelaars werkzaam
(allen mannen).

Verzoekster is op 25 april 1983 bij de wederpartij in dienst getreden
als medewerkster financiele administratie. Zij is belast met de uitvoering van
diverse voorkomende werkzaamheden op de afdeling financiele administratie. In
de loop van de dienstbetrekking is haar takenpakket uitgebreid.

Zij was bij indiensttreding 18 jaar (geboortedatum 30 januari 1965).
Haar loon bedroeg toen ƒ 1.075,60 bruto per maand.

In oktober 1989 bedroeg haar loon ƒ 2.236,-. Momenteel bedraagt haar
loon ƒ 2.460,- bruto per maand.

Verzoekster had bij indiensttreding geen werkervaring. Zij heeft
diploma’s gehaald voor de volgende opleidingen: L.E.A.O.;
middenstands-opleiding; steno; typen; Nederlandse handelscorrespondentie.
Tijdens het dienstverband heeft zij de opleiding Praktijkdiploma Boekhouden
gevolgd, maar heeft de opleiding niet afgerond.

De maatman, waar verzoekster zich qua functie mee vergelijkt, is op 8
februari 1982 in dienst getreden als administrateur. Hij was toen 28 jaar
(geboortedatum

25 januari 1954). Als administrateur was hij belast met de leiding van
de financiele administratie. Zijn loon bedroeg bij indiensttreding ƒ 2.677,-
bruto per maand.

In oktober 1989 is de maatman bevorderd naar de functie van
office-manager en moest hij leiding geven aan de binnendienst. Zijn loon
bedroeg voordat hij office-manager werd ƒ 3.800,- bruto per maand.

De maatman is, voordat hij bij de wederpartij werkte, bij een bank
werkzaam geweest, doch niet als administrateur. Naast het MULO-diploma, bezit
de maatman het diploma van de middelbare detailhandelschool, het
Praktijkdiploma Boekhouden en het MBA- diploma. Voorts heeft de maatman een
cursus automatisering gevolgd.

Het verschil in loon van verzoekster ad ƒ 2.236,- en dat van maatman ad
ƒ 3.800,- per 1 oktober 1989 is ƒ 1.564,-.

3.2. De wederpartij hanteert geen functiewaarderingssysteem. Evenmin is
er een CAO van toepassing.

3.3. Ten behoeve van het onderzoek van de Commissie zijn de functies van
verzoekster en maatman geinventariseerd en gewaardeerd door een medewerker van
de LTD. Als beoordelingstijdvak voor de functie van verzoekster is gekozen
voor de periode vanaf 1 oktober 1989, het moment waarop verzoekster naar eigen
zeggen de voormalige functie (administrateur) van de maatman heeft
overgenomen. Het beoordelingstijdvak voor de functie van de maatman is de
periode voor 1 september 1989, de datum waarop de maatman bevorderd is.

Aangezien de wederpartij geen functiewaarderingssysteem hanteert, zijn
de functies gewaardeerd aan de hand van een gangbaar
functiewaarderingssysteem. De functie-beschrijvingen zijn gebaseerd op
verklaringen van de wederpartij, verzoekster en de maatman, en op de door
verzoekster en maatman ingevulde functie-informatie-formulieren. De
functiebeschrijvingen zijn geaccordeerd door verzoekster, maatman en de
wederpartij.

Bij de waardering van de functies is uitgegaan van deze
functiebeschrijvingen. De waardering heeft geleid tot een score van 102 punten
voor de huidige functie van verzoekster en een score van 184 punten voor de
vorige functie van maatman (administrateur). In het gehanteerde
functiewaarderingssysteem wordt bij dergelijke functieniveaus een bandbreedte
van 20 punten aangehouden.

3.4. Ten aanzien van het beloningsbeleid van de wederpartij is het
volgende gebleken.

Het loon van verzoekster bij haar indiensttreding was gebaseerd op het
wettelijk minimum jeugdloon. De wederpartij kende jaarlijks loonsverhogingen
toe aan de hand van het beloningsbeleid van collega-makelaars in de regio. Het
beloningsbeleid van de wederpartij sloot redelijk aan bij de salarisschalen
van de CAO voor het Verzekeringsbedrijf. Daarom nam de wederpartij de laatste
3 a 4 jaren deze CAO als uitgangspunt bij het bepalen van de lonen van de vijf
vrouwen in de binnendienst. In deze CAO zijn 4 functiegroepen te vinden met
loonschalen. De wederpartij volgt echter niet consequent de criteria van de
CAO, maar bepaalt zelf aan welke criteria een werknemer moet voldoen om in een
bepaalde functiegroep te komen. Thans wordt op papier gezet welke artikelen
van deze CAO wel en niet in het bedrijf toegepast (zullen) worden. De
wederpartij zal haar werknemers te zijner tijd op de hoogte stellen van de
resultaten.

De wederpartij hanteert naar eigen zeggen het volgende beloningsbeleid.
Een werknemer komt in:

– groep 1 van de CAO op het moment dat hij in vaste dienst treedt;

– groep 2 indien arbeid wordt verricht zoals omschreven in de
niveau-karakteristieken van de CAO, te weten arbeid van minder automatisch
karakter, waarvoor de werknemers moeten voldoen aan strengere eisen van
acuratesse en bepaalde eisen van vakkennis respectievelijk arbeid, waarvoor
praktijkervaring noodzakelijk is;

– groep 3 indien ‘leidinggeven’ tot het takenpakket hoort;

– groep 4 indien arbeid wordt verricht zoals omschreven in de
niveau-karakteristieken van de CAO, te weten arbeid die uitgebreide en/of
gespecialiseerde vak- en bedrijfskennis vereist en/of waarbij het geven van
leiding in ruimere mate noodzakelijk is.

Voor het vaststellen van de schaalhoogte binnen een functiegroep is in
de CAO alleen de leeftijd bepalend. Binnen de schaalhoogte kan men,
afhankelijk van de inzet en/of prestatie een minimum, maximum of daartussen
liggend salaris ontvangen.

Verzoekster is ingedeeld in groep 2. Het minimum respectievelijk
maximumsalaris dat zij, gelet op haar leeftijd, momenteel volgens deze
indeling kan verdienen is ƒ 2.395,- respectievelijk ƒ 2.667,-. Haar salaris

(ƒ 2.460,-) ligt hier dus tussenin.

De maatman is niet volgens bovenstaande criteria ingedeeld. Bij het
vaststellen van zijn salaris heeft de wederpartij diens laatstgenoten salaris
bij zijn vorige werkgever (een bank) als uitgangspunt genomen. Daarna is zijn
salaris elk jaar verhoogd, waarbij de CAO voor het Bankbedrijf als leidraad
diende.

Ook in deze CAO speelden leeftijd en diensttijd een rol. Bij de
bevordering van de maatman heeft de wederpartij dit beleid losgelaten en is
met de maatman overeengekomen dat deze tot 1993 een jaarlijkse verhoging
krijgt van ƒ 150,- bruto per maand.

De standpunten van partijen

3.7. Verzoekster stelt dat de werkzaamheden die de maatman tot oktober
1989 verrichtte vanaf dat moment (grotendeels) tot haar takenpakket zijn gaan
behoren. De maatman heeft dit aan haar meegedeeld in een gesprek in oktober
1989. Verzoekster is van mening dat zij vanaf die datum de functie uitoefent
van de maatman destijds. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij ook
na lezing van het Commissierapport niet inziet welke verschillen er in de
werkzaamheden van haar en die van de maatman zijn. Aangezien de arbeid die zij
verricht van (nagenoeg) gelijke waarde is als de arbeid van de maatman
destijds, is zij van mening dat zij gelijk beloond moet worden. Voorts heeft
verzoekster opgemerkt dat zij nog nooit vernomen had dat de wederpartij wat
betreft haar beloning een CAO als richtsnoer hanteert.

3.6. De wederpartij is van mening dat verzoekster niet dezelfde
werkzaamheden verricht als de maatman destijds en dus geen recht heeft op een
beloning gelijk aan die van de maatman. Verzoekster is op 25 april 1983 als
administratief medewerkster aangesteld en is nimmer als administratrice
aangesteld. De maatman is op 8 februari 1982 aangesteld als administrateur,
belast met de leiding van de afdeling financiele administratie en is in 1989
gepromoveerd tot office-manager. Maatman bekleedt nog steeds de functie van
administrateur; slechts zijn eindverantwoording is na zijn laatste promotie
uitgebreid. Ter onderbouwing van haar stelling heeft de wederpartij een
schrijven overgelegd van haar accountant, waarin deze verklaart dat er geen
wijzigingen zijn opgetreden met betrekking tot de werkzaamheden die de
verschillende werknemers in de onderneming verrichten. Het benoemen van de
maatman heeft volgens de accountant dan ook geen invloed gehad op de
werkzaamheden die de maatman reeds daarvoor verrichtte.

Gelet op het verschil in functies kan daarom, naar de mening van de
wederpartij, van een vergelijking van verzoekster met maatman geen sprake
zijn. De reden waarom zij voor de maatman een andere CAO volgde dan voor
verzoekster is gelegen in het feit dat de CAO voor het Verzekeringsbedrijf
maar een beperkte doorloop in salarisopbouw kent en derhalve voor de functie
van maatman niet toereikend was. Aangezien maatman afkomstig was uit het
bankwezen heeft de wederpartij voor diens beloning aansluiting gezocht bij de
CAO voor het Bankbedrijf.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid maakt op grond
van geslacht ten aanzien van verzoekster in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen door haar lager te belonen dan haar
mannelijke voorganger.

Het onderzoek van de Commissie strekt zich uit over de periode 1 oktober
1989 tot de datum van afsluiting van het onderzoek voor wat betreft de functie
van verzoekster. Voor de functie van maatman heeft zij het tijdvak vanaf 1982
tot september 1989 genomen ter toetsing.

De beloning van verzoekster en de maatman zal getoetst worden aan
artikel 1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen (WGB, Stb. 1989, 168).

De artikelen 1637ij BW, 7 en volgende WGB schrijven voor dat een
werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen in de beloning
bij arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde. In artikel 7 WGB is bepaald dat voor
de vergelijking van het loon uitgegaan moet worden van het loon dat een
arbeider van de andere kunne, die werkzaam is in dezelfde onderneming, voor
arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde pleegt te ontvangen. In
artikel 8 WGB is geregeld op welke wijze de arbeid gewaardeerd dient te
worden. Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan
van een deugdelijk stelsel van functiewaardering. Daarbij wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij het stelsel dat normaliter gebruikt wordt in de
onderneming waarin de belanghebbende arbeider werkzaam is.

Van gelijk loon is volgens artikel 9 WGB, sprake indien het is berekend
op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

4.2. In het voorliggende geval is een voorganger als maatman aangewezen.
De vraag is of verzoekster zich mag vergelijken met haar voorganger. Het
EG-Hof van Justitie heeft uitgesproken (Macarthys Ltd tegen Smith, Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen d.d. 27 maar 1980, zaak 129/79.) (dat
er geen aanleiding is om aan een loonvergelijking de eis van gelijktijdigheid
te stellen. In navolging daarvan heeft de Commissie uitgesproken (Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid d.d. 12 februari 1991,
oordeelnummer: 333-91-11) dat een verzoekster zich mag vergelijken met haar
voorganger.

4.3. Om de in geding zijnde vraag te kunnen beantwoorden, moet
allereerst vastgesteld worden of verzoekster en maatman arbeid van (nagenoeg)
gelijke waarde verrichtten.

De wederpartij past geen stelsel van functiewaardering toe. Daarom heeft
de Commissie met bijstand van de LTD de arbeid van verzoekster en maatman
gewaardeerd volgens een gangbaar functiewaarderingssysteem.

Verzoekster heeft ter zitting opgemerkt dat zij, ook na lezing van het
Commissierapport, nog steeds van mening is dat beide functies gelijk zijn. In
de functiebeschrijvingen ziet zij geen verschil.

Verzoekster heeft deze opmerkingen echter niet inhoudelijk onderbouwd.

De Commissie ziet dan ook geen aanleiding om bij haar oordeelsvorming af
te wijken van de resultaten van het functiewaarderingsonderzoek.

Uit het Commissierapport blijkt, dat de functie van verzoekster 102
punten scoort, en de functie van maatman destijds 184 punten. Het verschil
bedraagt dus 82 punten.

In het gebruikte functiewaarderingssysteem wordt voor de opeenvolgende
functiegroepen/salarisschalen bij dergelijke functieniveaus een verschil van
20 punten aangehouden.

De Commissie heeft al eerder uitgesproken, dat van arbeid van (nagenoeg)
gelijke waarde sprake is indien er tussen de scores van de functies niet meer
dan een halve klassebreedte -dus 10 punten- verschil is.

Nu er in de onderhavige situatie een verschil van 82 punten blijkt te
zijn, stelt zij vast dat er geen sprake is van arbeid van (nagenoeg) gelijke
waarde.

Verzoekster kan derhalve geen aanspraak maken op een beloning welke
gelijk is aan de beloning van maatman destijds.

Daarmee staat vast dat de wederpartij niet in strijd handelt met artikel
7 en volgende van de WGB.

4.4. De Commissie voegt hieraan het volgende toe.

Ofschoon de arbeid van verzoekster respectievelijk maatman niet van
(nagenoeg) gelijke waarde is en derhalve geen recht bestaat op gelijk loon,
acht zij het huidige beloningsverschil tussen beiden, ondanks het verschil in
functieniveau, toch opvallend. Hoewel het als zodanig buiten haar bevoegdheid
ligt om zich over wenselijke niveaus en systemen van beloning uit te spreken,
wijst de Commissie echter wat betreft beloningsmaatstaven in het algemeen op
het volgende.

Bij de vaststelling van de beloning van haar binnendienstmedewerkers
heeft de wederpartij voor haar vrouwelijke medewerkers enerzijds en haar
mannelijke medewerker anderzijds aansluiting gezocht bij twee verschillende
CAO’s, namelijk de CAO voor het Verzekeringsbedrijf respectievelijk de CAO
voor het Bankbedrijf.

De Commissie wijst er op, dat het maken van direct en indirect
onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen vrouwelijke en mannelijke medewerkers
verboden is krachtens artikel 1637ij BW. Voor het maken van direct onderscheid
is geen rechtvaardigingsgrond toegestaan dan die welke uitdrukkelijk in
artikel 1637ij BW en de WGB zijn erkend, namelijk de bescherming van het
moederschap en het geven van een voorkeursbehandeling aan vrouwen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat … te Oss geen
onderscheid op grond van geslacht maakt jegens mevrouw … te Lith in strijd
met artikel 7 en volgende van de WGB .

Rechters

mr C.H.S. Evenhuis, kamervoorzitter; drs. C.M. Sjerps, secretaris