Instantie: Commissie gelijke behandeling, 17 december 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster en maatman zijn beiden reeds lange tijd werkzaam voor de
wederpartij. Verzoekster werkt sinds april 1984 en maatman sinds september
1989 op de debiteurenadministratie. Voor de beloning was tot september 1990
een netto-uurbedrag uitgangspunt; daarna een bruto- uurbedrag. Voor de maatman
was steeds een bruto-beloning uitgangspunt.

Geen arbeid van gelijke waarde in de periode voor september 1989. Daarna
arbeid van nagenoeg gelijke waarde. Werkgever wijst op sociale overwegingen
die ertoe hebben geleid dat het hogere salaris van maatman in vroegere
functies is gehandhaafd in zijn nieuwe functie.

Commissie neemt bij vergelijking beloning bruto-salaris als
uitgangspunt. In september 1989 was dit ongeveer gelijk. Een daling trad op in
september 1990. Verklaring werkgever kan geen oorzaak zijn, nu verzoekster en
maatman ongeveer gelijk werden beloond op het moment dat maatman startte in
deze functie. Geen deugdelijke verklaring beloningsverschil. Strijd met de
wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

Op 25 februari 1991 verzocht mevrouw … te Voorschoten (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of … te Leiderdorp (hierna:
wederpartij) jegens haar onderscheid maakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

Verzoekster is werkzaam bij de wederpartij. Zij is van mening dat zij
arbeid van gelijke danwel nagenoeg gelijke waarde verricht als haar mannelijke
collega, de heer Broekhof (hierna: maatman) terwijl zij een lager loon
ontvangt. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee handelt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld.

2.2. Partijen hebben enkele malen de gelegenheid gehad hun standpunten
toe te lichten.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij
ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken
gevoerd met verzoekster, de wederpartij en de maatman. Van het onderzoek ter
plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd 12 september 1991.

2.3. De Commissie heeft partijen uitgenodigd te verschijnen tijdens een
zitting op 22 oktober 1991.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– mw … (verzoekster)

– mw mr Y.W.P. Suiskens (D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand
Verzekeringsmaatschappij N.V.)

van de kant van de LTD

– de heer K. Groeneveld (bedrijfskundig medewerker)

van de kant van de Commissie

– mw mr E.F.A. van Buitenen (Kamervoorzitter)

– dhr ing. J. van Hemert (lid Kamer)

– mw mr Y. Telenga (lid Kamer)

– mw mr G.L.M. Lenssen (plaatsvervangend secretaris).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een dochtermaatschappij van een Duitse
gereedschappenfabriek en fungeert als groothandel, importeur en fabrieksdepot
voor Nederland. De wederpartij heeft 29 medewerkers in dienst, 24 mannen en
vijf vrouwen.

Verzoekster en maatman zijn beiden voor de wederpartij werkzaam als
administratief medewerker debiteurenadmini-

stratie.

3.2. Verzoekster was voor 1965 werkzaam op het kantoor van de
wederpartij. Toen zij haar eerste kind kreeg, is zij thuis gaan werken voor de
wederpartij. Vanaf 1 april 1984, toen de automatisering haar intrede deed, is
zij weer op kantoor gaan werken. Eerst een flexibel aantal uren per week
(bijvoorbeeld ruim 1200 uur in 1984 en ruim 1500 uur in 1989), daarna per 1
september 1990 vast voor 29 uur per week.

Haar werkzaamheden bestaan vanaf april 1984 uit het met behulp van een
computer voeren van de debiteurenadmini-

stratie. Het gaat hier met name om de financiele afhandeling van de
orders. Sinds september 1989 verricht verzoekster deze werkzaamheden samen met
de door haar aangewezen maatman.

Voor de beloning van verzoekster was tot september 1990 het uitgangspunt
een netto uurbedrag, gebaseerd op afspraken die waren gemaakt met de
directeur. Tot september 1985 verdiende verzoekster ƒ 10,10 netto per uur. In
september 1985 heeft de toenmalige directeur op eigen initiatief dit bedrag
opgetrokken tot ƒ 12,25 netto per uur. Dit bedrag kwam overeen met een
gemiddeld brutobedrag tussen ƒ 19,25 en ƒ 20,54 bruto per uur. Volgens het
administratiekantoor dat in die tijd voor de wederpartij de
salarisadministratie verzorgde, werden deze schommelingen veroorzaakt door de
franchise regeling in de WAO. Alleen over het meerdere van een bepaald bedrag
per maand (bijvoorbeeld een tijdlang

ƒ 2.000,-) hoefde premie te worden betaald. Als verzoekster veel uren
werkte, bereikte zij deze grens eerder en moest derhalve een hoger bruto
uurbedrag worden vastgesteld.

Zoals gezegd werkt verzoekster vanaf 1 september 1990 een vast aantal
uren per week. Uitgangspunt bij de beloning is nu niet langer het netto
salaris maar, net als voor maatman altijd al gold, het bruto-salaris. Op 1
september verdiende verzoekster ƒ 18,26 en maatman ƒ 20,56 bruto per uur.

3.3. De maatman was in de periode 1977-1985 bij de wederpartij werkzaam
als leidinggevend medewerker telefonische verkoop. In deze functie was hij
belast met de dagelijkse leiding aan twee of drie medewerkers telefonische
verkoop. Daarnaast was hij betrokken bij de dagelijkse werkzaamheden van een
tiental medewerkers in het magazijn. Zijn verantwoordelijkheid bestond toen
uit de zorg voor het goede verloop van het opnemen en verwerken van
telefonische orders. Boven maatman stond een medewerker die leiding gaf aan de
gehele binnendienst.

In de periode 1985-1987 bleef maatman medewerker telefonische verkoop,
maar gaf hij in feite geen leiding meer. Na tweeeneenhalf jaar ziek te zijn
geweest, kon de maatman zijn vroegere functie niet langer vervullen. Hij is
daarom in september 1989 geplaatst in de functie van administratief medewerker
debiteurenadministratie. Aanvankelijk in deeltijd, later voltijds.

3.4. Een overzicht van het bruto- en netto-uursalaris (dit laatste
tussen haakjes) laat het volgende verloop van de beloning van verzoekster en
maatman zien.

verzoekster maatman

bruto bruto

1984 16,55 (10,10) 19,04 (11,61)

1985

t/m juni 1985 16,55 (10,10) 19,19 (12,09)

t/m augustus 16,55 (10,10) 19,43 (12,20)

t/m december ? (12,25) 19,43 (12,20)

1986

t/m juni 19,25 (12,25) 19,43 (12,47)

t/m december 19,25 (12,25) 19,55 (12,48)

1987 19,92 (12,25) 19,62 (12,62)

1988 20,54 (12,25) 19,62 (12,66)

1989

t/m juni 19,91 (12,25) 19,62 (13,14)

t/m december 19,91 (12,25) 19,77 (13,20)

1990

t/m juni ? (12,25) 19,77 (13,94)

t/m augustus ? (12,25) 20,36 (13,96)

t/m december 18,26 (12,84) 20,36 (13,96)

1991

t/m juni 18,44 (13,01) 20,56 (14,19)

3.5. Bij het vaststellen van het arbeidsvoorwaardenbeleid volgt de
wederpartij globaal de CAO voor de Groothandel in Technische Produkten,
Huishoudelijke Artikelen en Metalen, alsook de wensen van het moederbedrijf.
Tot voor kort hanteerde de wederpartij weinig algemene beloningsregels. De
huidige directeur probeert hierin verandering te brengen. Zo is er nu een
algemene winstdelingsregeling, een regeling voor de jubileumuitkering en
kunnen medewerkers ook gebruik maken van de VUT-regeling uit de CAO.

De wederpartij deelt medewerkers niet in de functieschalen van de CAO
in, maar kijkt wel naar de groepsindelingen bij het vaststellen van de
beloningsverhoudingen.

De wederpartij acht bij het vaststellen van de beloning van haar
medewerkers naast het niveau van de functie de volgende factoren van belang:

– de positie van de wederpartij op de arbeidsmarkt;

– de trendmatige salarisverhogingen die de CAO toekent;

– de geleverde prestaties;

– sociale overwegingen.

Bij jeugdige medewerkers bepaalt ook de leeftijd de hoogte van de
beloning.

3.6. Ten behoeve van het onderzoek van de Commissie zijn de functies van
belanghebbende en maatman geinventariseerd en gewaardeerd door een medewerker
van de LTD. Het beoordelingstijdvak is als volgt afgebakend.

Verzoekster stelt vanaf april 1984 haar huidige werkzaamheden te
verrichten. De maatman oefent volgens haar vanaf september 1989 deze zelfde
functie uit. De functies die de maatman voor zijn ziekte verrichtte,
(leidinggevend) medewerker telefonische verkoop, waren volgens haar van een
lager niveau dan de hare. Dit resulteert dan in de volgende
onderzoeksperioden:

– april 1984 – 1985: de maatman vervulde in deze periode de functie van
leidinggevend medewerker telefonische verkoop;

– 1985 – 1987: de maatman vervulde in deze periode de functie van
medewerker telefonische verkoop;

– september 1989 – afsluiting onderzoek: in deze periode vervulde
maatman de functie van administratief medewerker.

Aangezien in het bedrijf geen functiewaarderingssysteem is, zijn de
functies gewaardeerd aan de hand van een gangbaar functiewaarderingssysteem.
De functiebeschrij-

vingen zijn gebaseerd op verklaringen van verzoekster, de wederpartij en
maatman en op de door belanghebbende en maatman ingevulde
functie-informatie-formulieren. De functiebeschrijvingen zijn geaccordeerd
door de wederpartij. De directeur van de wederpartij gaf bij de
functiebeschrijving van verzoekster wel aan dat niet hijzelf maar een andere
functionaris leiding geeft aan verzoekster.

De resultaten van het functiewaarderingsonderzoek zijn als volgt.

Voor de periode april 1984-1985 leidde de waardering van de functies tot
een score van 80,5 punten voor de functie van verzoekster en 130 punten voor
die van leidinggevend medewerker telefonische verkoop van de maatman. Het
puntenverschil wordt in deze periode met name veroorzaakt door de
verschillende eisen op de punten benodigde kennis voor de functie,
verantwoordelijkheden en sociale vaardigheden.

In de hierna volgende periode, 1985-1987, verrichtte de maatman een iets
andere functie. Deze functie is niet afzonderlijk beschreven en gewaardeerd.
Vastgesteld is dat in deze periode het facet leidinggeven uit het takenpakket
van maatman is verdwenen. Dit leidt tot een verlaging van het functieniveau
maar niet zodanig dat dit bij waardering van de functie een lager puntentotaal
dan 100 zou opleveren.

Verzoekster oefende in deze periode dezelfde functie uit als daarvoor.

Vanaf september 1989 zijn verzoekster en maatman beiden werkzaam als
administratief medewerker. De score van de functie van verzoekster vergeleken
met de voorgaande periode is ook hier niet gewijzigd. De functie van de
maatman scoorde een puntentotaal van 85. Het puntenverschil wordt veroorzaakt
door het feit dat maatman nog een aantal extra taken verricht. Zo sluit hij
maandelijks de debiteurenadministratie af, stelt hij bestanden op de computer
veilig en laat hij wekelijks de facturen naar de financiele administratie
doorstromen.

In het gehanteerde functiewaarderingssyteem wordt veelal een verschil
van 20 punten (de bandbreedte) tussen de opeenvolgende
functiegroepen/salarisschalen gehanteerd.

3.7. Het onderzoek naar de toepassing van de in paragraaf 3.5. vermelde
beloningsmaatstaven, heeft de volgende informatie opgeleverd.

Wanneer de wederpartij de huidige functies van verzoekster en maatman
zou moeten plaatsen in de CAO, zou hij die van verzoekster in groep III
plaatsen. In deze groep worden bepaalde eisen gesteld op het punt van kennis
en/of praktijkervaring en zelfstandigheid. Als voorbeeld noemt de CAO hier
onder meer het verrichten van administratieve werkzaamheden ten behoeve van de
debiteurenadministratie. Het maximumsalaris behorend bij functies in deze
groep bedraagt ƒ 2.501,99 bruto per maand per 1 januari 1991.

De huidige functie van maatman zou volgens de wederpartij thuis horen
ergens tussen groep III en IV. Bij functies in groep IV hoort ook, zo bepaalt
de CAO, het dragen van een bepaalde verantwoordelijkheid en eventueel het
geven van aanwijzingen bij werkzaamheden. Het maximumsalaris behorend bij de
functies in groep IV bedraagt ƒ 2.618,56 bruto per maand (per 1 januari 1991).
Zowel het salaris van verzoekster als dat van maatman stijgen hier bovenuit.

Zoals gezegd deelt de wederpartij medewerkers niet in in de
functiegroepen uit de CAO. Wel houdt zij bij het vaststellen van salarissen
rekening met de groepsindelingen en met name de beloningsverhoudingen tussen
verschillende functies. Het salaris dat wordt vastgesteld ligt boven het
CAO-niveau in een vergelijkbare functie. Dit hogere salaris wordt betaald om
zodoende beter aan te sluiten bij de arbeidsmarkt. Medewerkers die een vast
aantal uren per week werken bij de wederpartij ontvangen de trendmatige
verhogingen die de CAO voorschrijft (bijvoorbeeld per

1 juli 1989 verhoging van de werkelijke salarissen met 0,75%). Met
medewerkers die een flexibel aantal uren werken, zoals voorheen verzoekster en
ook enkele mannelijke medewerkers die het magazijn schoon maakten, spreekt zij
een netto uursalaris af. Tot september 1990 ontving verzoekster geen
trendmatige verhogingen of vakantiegeld. Dit is later met terugwerkende kracht
tot 1 juli 1990 gecorrigeerd voor wat betreft de trendmatige verhogingen.
Vakantiegeld en vakantiedagen kreeg zij met terugwerkende kracht over een
periode van tien jaar nabetaald. Op dit punt stelde de wederpartij tijdens het
onderzoek van mening te zijn dat ook flexibele krachten recht hebben op
trendmatige verhogingen.

De maatman heeft steeds de trendmatige CAO-verhogingen ontvangen.

3.8. Andere factoren die bij de beloning een rol kunnen spelen zijn het
functioneren van een medewerker en sociale overwegingen. Sociale overwegingen
zijn volgens de wederpartij de hoofdoorzaak van het beloningsverschil tussen
verzoekster en maatman. Toen maatman na zijn ziekte een functie van lager
niveau is gaan vervullen, heeft de wederpartij besloten hem zijn vroegere,
hogere salaris te laten behouden. De trendmatige verhogingen behorend bij dit
oude salaris ontvangt de maatman ook.

De standpunten van partijen

3.9. Verzoekster stelt dat zij arbeid van gelijke waarde verricht als
haar mannelijke collega. De maatman verricht wel enkele extra taken maar dit
vindt zijn oorzaak in het feit dat verzoekster de functie op deeltijd-basis
vervult en bovendien op dit moment gedeeltelijk in de Ziektewet zit. In
vakanties en bij afwezigheid van maatman verricht verzoekster deze extra
werkzaamheden. Toen maatman in 1989 in zijn huidige functie begon, had hij
vrijwel geen boekhoudkundige kennis. Verzoekster heeft hem toen ingewerkt.

Ten aanzien van de vroegere functies van maatman handhaafde verzoekster
ter zitting haar stelling dat deze functies lichter waren dan zijn huidige
functie. Zij bestrijdt de uitkomst van het functiewaarderingsonderzoek op dit
punt. De vroegere functies van maatman vereisten immers minder opleiding dan
zijn huidige functie. Bovendien hoefde maatman zelf geen klanten te benaderen:
klanten nemen steeds zelf het initiatief om een order te plaatsen. Verzoekster
is van mening dat maatman in zijn vroegere functies eigenlijk teveel betaald
kreeg.

3.10. Ten aanzien van de beloning van de maatman en haarzelf stelt
verzoekster het volgende.

Zij kreeg in september 1990 per abuis de salarisgegevens onder ogen.
Daaruit bleek dat zij op voltijdsbasis netto ongeveer ƒ 200,- per maand minder
verdient dan maatman. Verzoekster heeft daarop de directeur aangesproken op
dit beloningsverschil. Deze zegde toe dit recht te zullen trekken. Tot op
heden is dit echter niet gebeurd.

Verzoekster heeft toen tevens aan de orde gesteld dat ook de
schoonmaakster netto meer verdient dan zij. Ook dit acht zij niet terecht. Ter
zitting stelde verzoekster dat de wederpartij toen stelde dat zij genoeg
verdient omdat ook haar echtgenoot werkt. Het feit dat maatman meer verdient
zou gerechtvaardigd zijn omdat hij alleenverdiener is. Verzoekster is echter
van mening dat dit geen reden kan zijn voor een ongelijke beloning. Zij
misgunt haar collega zijn salaris niet maar stelt dat wanneer twee medewerkers
dezelfde werkzaamheden verrichten, zij ook dezelfde beloning dienen te
ontvangen.

3.11. De wederpartij heeft het volgende naar voren gebracht.

De huidige functies van verzoekster en maatman acht zij niet geheel
identiek. De maatman vervult enkele extra taken, die zijn functie iets
zwaarder maken. De reden dat maatman deze extra werkzaamheden verricht en
verzoekster niet, ligt enerzijds in het feit dat verzoekster in deeltijd werkt
en anderzijds in het feit dat de wederpartij deze taken liever toevertrouwt
aan de maatman.

Zou de wederpartij bij het vaststellen van de beloning van verzoekster
en maatman alleen uitgaan van de huidige functies dan zouden zij een
vergelijkbaar salaris moeten ontvangen. Wel zou het functioneren van maatman
dan een iets hoger salaris kunnen rechtvaardigen.

De verklaring voor het beloningsverschil tussen verzoekster en maatman
moet volgens de wederpartij worden gezocht in de vroegere, zwaardere functie
van de maatman. Deze werd hoger beloond dan die van administratief medewerker
debiteuren- administratie. Sociale overwegingen hebben een rol gespeeld bij
het handhaven van dit hogere salaris. De wederpartij heeft dit verzoekster ook
verteld. De maatman zal het salaris, en de daarbijbehorende trendmatige
verhogingen ook in de toekomst blijven ontvangen. Extra salarisverhogingen
heeft de maatman in de afgelopen acht jaar echter niet gekregen.

De oorzaak van het relatief geringe verschil in beloning tussen
verzoekster en maatman gedurende enkele jaren waarin maatman nog zijn vroegere
functies vervulde, kan de wederpartij moeilijk aangeven. Zij vermoedt dat de
vorige directeur voor deze verhoudingen onvoldoende oog had omdat verzoekster
toen in deeltijd werkte, geen vast aantal uren werkte en bovendien thuis
werkte.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid maakt op grond van geslacht, nu verzoekster
lager wordt beloond dan haar mannelijke collega, de maatman.

Gelet op de betrokken onderzoeksperiode zal de beloning van verzoekster
en maatman voor de periode tot 1 juli 1989 worden getoetst aan de Wet gelijk
loon voor vrouwen en mannen (WGL, Stb. 1975, 129). Voor de periode vanaf 1
juli 1989 zal deze worden getoetst aan artikel 1637ij Burgerlijk Wetboek (BW)
en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB, Stb 1889, 168).

Artikel 2 WGL respectievelijk artikel 1637ij lid 1 BW en artikel 7 e.v.
WGB bepalen dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en
vrouwen op het punt van de beloning wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg
gelijke waarde verrichten.

Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan
van een deugdelijk stelsel van functiewaardering.

4.2. Allereerst moet dan worden nagegaan of verzoekster en maatman
arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde verricht(t)en.

In de periode 1984-1987 vervulde verzoekster de functie van
administratief medewerkster debiteurenadministratie en was maatman werkzaam
als (leidinggevend) medewerker telefonische verkoop. Het
functiewaarderingsonderzoek laat in deze periode een aanzienlijk
puntenverschil zien tussen de functies van maatman en de functie van
verzoekster. Verzoekster heeft deze uitkomst ter zitting aangevochten en
handhaafde haar eerdere stelling dat de vroegere functies van maatman van een
lager niveau waren dan zijn -en ook haar- huidige functie. Ter zitting zijn de
Commissie echter geen feiten gebleken die niet ook betrokken zijn geweest in
het functiewaarderingsonderzoek. Zij zal daarom uitgaan van de resultaten van
dit onderzoek. Het puntenverschil tussen de functies van verzoekster en
maatman in de periode 1984-1987 is aanzienlijk, wanneer in aanmerking wordt
genomen dat binnen het functiewaarderingssysteem een bandbreedte van 20 punten
wordt gehanteerd. De Commissie concludeert dan ook dat verzoekster in deze
periode geen arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde vervulde als
maatman. Derhalve kan zij voor deze periode geen aanspraak maken op een
gelijke beloning.

4.3. Voor de periode vanaf september 1989 ligt dit naar het oordeel van
de Commissie anders. Vanaf deze datum vervullen zowel verzoekster als maatman
de functie van administratief medewerker debiteurenadministratie. Het
functiewaarderings- onderzoek leverde een score van 80,5 punten op voor de
functie van verzoekster en 85 punten voor die van maatman. Het puntenverschil
wordt veroorzaakt door de extra taken die de maatman verricht. Verzoekster
heeft ook hier kritiek geuit op de uitkomst van het onderzoek maar bestrijdt
niet dat (voornamelijk) maatman deze extra taken verricht. Gezien de in het
functiewaarderingssysteem gehanteerde bandbreedte van 20 punten stelt de
Commissie vast dat slechts sprake is van een gering puntenverschil. Zij
concludeert dat verzoekster en maatman vanaf september 1989 arbeid van
nagenoeg gelijke waarde verrichten. Vanaf deze datum kan verzoekster derhalve
aanspraak maken op een gelijke beloning.

4.4. Het volgende punt dat dan aan de orde komt, is of verzoekster en
maatman vanaf september 1989 gelijk worden beloond. Van gelijke beloning is
sprake, zo zegt artikel 9 WGB, indien deze is berekend op grondslag van
gelijkwaardige maatstaven. De Commissie overweegt hierover als volgt.

In de eerste plaats stelt zij vast dat de wijze van berekening van de
beloning van verzoekster en maatman tot september 1990 verschilde. Voor de
beloning van maatman heeft de wederpartij steeds het bruto-salaris als
uitgangspunt genomen. Voor verzoekster daarentegen was tot september 1990 het
overeengekomen netto-salaris uitgangs- punt. De wederpartij rekende dit
netto-salaris ten behoeve van haar eigen salarisadministratie vervolgens om
naar een bruto-salaris.

De Commissie neemt in het kader van de WGB in beginsel het
bruto-salaris als uitgangspunt. Zij ziet geen aanleiding daarvan in het
onderhavige geval af te wijken. Een vergelijking van bruto-salarissen biedt
immers de mogelijkheid te abstraheren van de prive- en fiscale situatie van
verzoekster en maatman, die bij de omrekening van het bruto- salaris naar het
netto-salaris in aanmerking wordt genomen. Zo zal verzoekster omdat zij
‘tweeverdiener’ is te maken hebben met een andere belastingvrije som dan
maatman, die ‘alleenverdiener’ is.

Het bruto-salaris van verschillende medewerkers is doorgaans op een
zelfde wijze samengesteld, waardoor een zuiverder vergelijking van salarissen
kan worden gemaakt.

Vervolgens stelt de Commissie vast dat de beloning van verzoekster en
maatman in september 1989, het moment waarop verzoekster en maatman arbeid van
nagenoeg gelijke waarde gingen verrichten, ongeveer gelijk was. Weliswaar lag
het brutosalaris van verzoekster op dit moment iets boven dat van maatman maar
dit kan zeer wel zijn oorzaak vinden in de verschillende berekeningswijzen die
op dat moment nog werden gehanteerd: verzoekster werkte in 1989 een groter
aantal uren dan in de voorgaande jaren, wat volgens het administratiekantoor
tot een hoger bruto-salaris leidde (zie paragraaf 3.2.). De Commissie gaat
derhalve uit van een salaris van gelijk niveau in september 1989.

In september 1990 werd het contract tussen verzoekster en de wederpartij
omgezet. Verzoekster kwam in vaste dienst en bij haar beloning was vanaf dat
moment het bruto-salaris uitgangspunt. Dit leidde tot een daling van haar
beloning. Op dat moment ontstond dan ook een aanmerkelijk verschil in de
bruto-beloning tussen verzoekster en maatman.

De Commissie heeft reeds eerder overwogen dat het op de weg ligt van de
werkgever om aan te tonen dat de beloning van medewerkers is berekend op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven. De wederpartij heeft ter verklaring
van het huidige beloningsverschil gewezen op het hogere salaris van maatman in
zijn vorige functies, dat in verband met sociale overwegingen is gehandhaafd.
Nu verzoekster en maatman in september 1989 echter een vergelijkbare beloning
ontvingen, kan dit echter geen oorzaak zijn voor het huidige
beloningsverschil. Het beloningsverschil is immers pas ontstaan nadat
verzoekster en maatman arbeid van nagenoeg gelijke waarde zijn gaan
verrichten. Nu de wederpartij geen andere oorzaak voor het huidige
beloningsverschil tussen verzoekster en maatman naar voren heeft gebracht,
stelt de Commissie vast dat een deugdelijke verklaring voor het
beloningsverschil per september 1990 ontbreekt. Niet gebleken is dat de
beloning van verzoekster en maatman vanaf dat moment is berekend op grondslag
van gelijkwaardige maatstaven.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat … te Leiderdorp in de
periode vanaf september 1990 onderscheid maakt naar geslacht jegens mevrouw
… te Voorschoten in strijd met artikel 1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek en de
artikelen 7 en volgende Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

mr. E.F.A. van Buitenen, kamervoorzitter; mr. G.L. M. Lenssen,plaatsvervangend secretaris … te Leiderdorp