Instantie: Kantonrechter Groningen, 12 december 1991

Instantie

Kantonrechter Groningen

Samenvatting


Vervolg op RN 1992, nr. 244. Geen materiele toetsing
ouderschapsverlof. Werkgeefster vraagt ontbinding arbeidsovereenkomst met
werknemer die tot ongenoegen werkgeefster ouderschapsverlof heeft opgenomen.
Ontbinding op termijn met toekenning van ƒ 150.000,-, waarvan ƒ 25.000,-
wegens immateriele schade.

Volledige tekst

Overwegingen

1. De mondelinge behandeling van het op 26 juli 1991 ter griffie van dit
kantongerecht ingekomen verzoekschrift met bijlagen strekkende tot ontbinding
van de arbeidsovereenkomst tussen partijen van verzoekster, de werkgeefster,
en van het op 22 augustus 1991 ter griffie ingekomen verweerschrift met
bijlagen van verweerder, de werknemer, is aanvankelijk bepaald en gehouden op
26 augustus 1991, doch op verzoek van beide partijen aangehouden voor een
voortzetting tot aanvankelijk 27 november 1991, later 10 december 1991, en is
tijdens laatstgenoemde zitting voortgezet. Van die mondelinge behandeling
zijn aantekeningen gemaakt door de griffier en aan het slot daarvan hebben
beide partijen beschiking gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op
heden.

2. Uit de stukken van geding en de verklaringen van beide partijen tijdens de
mondelinge behandeling blijkt genoegzaam, dat de arbeidsverhouding tussen hen
zo ernstig is verstoord, dat een aanvaardbare mate van samenwerking tussen
partijen voor de toekomst definitief uitgesloten moet worden geacht doch
niet, dat van die situatie in overwegende mate aan de werknemer een verwijt
zou kunnen worden gemaakt.

3. Anderzijds is aldus weer wel gebleken, dat de werknemer tengevolge van de
wijze waarop en omstandigheden waaronder de werkgeefster beeindiging van de
arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft nagestreefd, niet alleen ten
onrechte in zijn eer en goede naam is aangetast, nu vele medewerkers van de
onderneming van de werkgeefster en ook klanten door haar (als getuigen) bij
deze zaak zijn betrokken, doch dat de werknemer dientengevolge ook in
ernstige mate levensvreugde heeft gederfd en naar verwachting nog zal derven,
doordat hij al op 23 april 1991 zwaar overspannen is geraakt en zich onder
deskundige behandeling heeft moeten stellen en een herstel binnen afzienbare
termijn nog niet in zicht is.

4. Op grond van de hiervoor in rechte vastgesteld gewijzigde omstandigheden
dient de arbeidsovereenkomst tussen partijen naar mijn oordeel met ingang van
1 mei 1992 te worden ontbonden, echter onder toekenning aan de werknemer ten
laste van de werkgeefster van een vergoeding naar billijkheid groot ƒ 150
000, waarvan een deel groot ƒ 25 000 ter zake van immateriele
schadevergoeding op de gronden als hiervoor vermeld en het overige deel bruto
welk laatste deel is bedoeld, althans kan worden aangewend, als aanvulling op
door de werknemer te verkrijgen uitkeringen krachtens de sociale
verzekeringswetgeving dan wel op inkomen elders.

5. Bij de vaststelling van de vergoeding ter zake van immateriele schade is
met instemming van beide partijen mede en volledig in de beoordeling
betrokken de vordering ter zake van immateriele schadevergoeding in de bij
dit kantongerecht onder rolnummer 1537/91 aanhangige ‘gewone’
arbeidsprocedure tussen partijen, welke procedure zal worden geroyeerd.

6. Op grond van de voorgaande overwegingen dient de werkgeefster tevens in de
proceskosten te worden veroordeeld, welke tot op dit moment worden begroot op
ƒ 2000 voor salaris van verweerders gemachtigde.

7. Aan de werkgeefster zal gedurende 14 dagen na de verzending van deze
beschikking de gelegenheid worden gegeven om het onderhavige verzoek weer in
te trekken, doch dan schriftelijk.

Rechters

mr. Bergsma