Instantie: Commissie gelijke behandeling, 5 december 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De werkgever van verzoeker is lid van een werkgeversvereniging in de
desbetreffende bedrijfstak. CAO- partijen hebben een bijdrageregeling
getroffen voor kinderopvang, waarvoor alleen de vrouwelijke werknemers in
aanmerking komen.

De werkgever voert als eerste aan dat hij de regeling niet uitvoert en
derhalve niet verantwoordelijk is. De Commissie stelt vast dat de bijdrage
verstrekt wordt uit hoofde van de dienstbetrekking en de werkgever derhalve
als wederpartij te beschouwen is. De werkgever doet verder een beroep op de
wettelijk toegelaten uitzondering “voorkeursbeleid voor vrouwen”. Commissie is
van oordeel dat, wil dit beroep slagen, er sprake moet zijn van een regeling
die geschikt is voor en in redelijke verhouding staat tot het daarmee te
bereiken doel. In casu niet het geval. Strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 4 december 1990 verzocht de heer … (hierna: verzoeker) te
Geldrop de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
haar oordeel uit te spreken over de vraag of … (hierna: de wederpartij) te
Eindhoven jegens hem onderscheid maakt op grond van geslacht in strijd met
artikel 1637ij van het Burgerlijk Wetboek (BW).

1.2. Verzoeker is werkzaam bij de wederpartij als administratief
medewerker. Hij heeft op grond van een kinderopvang-regeling in de
desbetreffende bedrijfstak een aanvraag ingediend voor een financiele
tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Deze aanvraag is afgewezen omdat
alleen vrouwelijke werknemers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming.
Verzoeker is van mening dat de wederpartij hiermee onderscheid op grond van
geslacht maakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en
vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft dit verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun standpunt
schriftelijk toe te lichten.

2.2. De Commissie heeft ook de … , een overlegorgaan waarin werkgevers
en werknemers vertegenwoordigd zijn, te Leidschendam om nadere informatie
verzocht.

2.3. De Commissie heeft partijen vervolgens uitgenodigd hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op

23 oktober 1991. De wederpartij heeft van deze gelegenheid geen gebruik
gemaakt.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker

– dhr … (verzoeker)

van de kant van de Commissie

– dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter)

– mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer)

– mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer)

– mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
kamer hebben zitting de leden als genoemd in paragraaf 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De … is een overlegorgaan waarin werkgevers- en
werknemersorganisaties in de … vertegenwoordigd zijn. De wederpartij is lid
van de werkgeversvereniging.

De CAO-partijen hebben ten tijde van de CAO-onderhandelingen over
1988/1989 een aantal maatregelen getroffen om de instroom van vrouwelijke
werknemers in de bedrijfstak te vergroten. Onder andere is voor de vrouwelijke
werknemer per 1 januari 1989 een bijdrageregeling getroffen voor kinderopvang,
bedoeld als experiment voor vrouwen die werkzaam zijn in de technische
beroepen. Mannen kunnen geen beroep doen op deze regeling. In de daarop
volgende CAO-periode van januari 1990 tot april 1991 is dit experiment
uitgebreid tot alle vrouwen in de bedrijfstak omdat het onderscheid naar
technische beroepen in de praktijk teveel problemen opriep. De
kinderopvangregeling is ook na maart 1991 verlengd.

Deze regeling maakt geen deel uit van de van toepassing zijnde CAO.

3.2. De wederpartij noch de … konden exacte gegevens overleggen over
het aantal mannen en vrouwen dat werkzaam is in de desbetreffende bedrijfstak
en evenmin over het aantal mannen en vrouwen dat werkzaam is in de technische
beroepen. De … heeft wel gegevens overgelegd over het aantal verzekerde
personen met een of meer arbeidsverhoudingen, uitgesplitst naar leeftijd en
geslacht. Deze gegevens zijn afkomstig uit het jaarverslag 1989 van de
Bedrijfsvereniging voor de Metaal- en Electrotechnische industrie. Daarbij
moet aangetekend worden dat bepaalde ondernemingen een eigen CAO hebben,
terwijl de daar werkzame personen wel in het bestand van de bedrijfsvereniging
zijn opgenomen. De hierna volgende cijfers geven derhalve slechts een
indicatie over het aantal werknemers dat onder de CAO in de … valt.

Aantal verzekerde personen uitgesplitst naar leeftijd en geslacht

leeftijd mannen vrouwen

15 t/m 19 4.170 600

20 t/m 34 88.020 18.000

35 t/m 49 89.180 9.140

50 t/m 65 48.340 3.060

totaal 229.710 30.800

3.3. De kosten voor de kinderopvangregeling worden bestreden uit een
fonds waarvan de middelen door de CAO-partijen (oorspronkelijk voor andere
doeleinden) zijn opgebracht.

De … voert de regeling uit.

Deze heeft daartoe een commissie kinderopvang ingesteld.

De bijdrage dient door de werkneemster bij de … aangevraagd te worden.
De hoogte van de bijdrage wordt als volgt berekend. De bijdrage zal maximaal
50% bedragen van de door de betreffende ouder/verzorger feitelijk te betalen
totale ouderbijdrage, met een maximum van ƒ 300,- per maand voor voltijdse
opvang.

De bijdrage kan worden toegekend aan de werkneemster zelf, maar kan op
haar verzoek ook uitbetaald worden aan de desbetreffende instelling voor
kinderopvang.

Vanaf januari 1990 kan de toelage bovendien ook aan de werkgever
uitgekeerd worden. De werkgever komt hiervoor in aanmerking indien hij een
kindplaats bij een instelling voor kinderopvang heeft gereserveerd waarvan de
werkneemster gebruik maakt. In zo’n geval ontvangt niet de werkneemster maar
de werkgever een subsidie.

Overigens stelt de wederpartij geen kindplaatsen ter beschikking van
zijn werkneemsters.

3.4. Verzoeker is van beroep administratief medewerker. Op 20 juli 1990
is hij vader geworden. Nadat hij een kinderdagverblijfplaats voor zijn kind
gevonden had, heeft hij op

31 oktober 1990 bij de … een aanvraag ingediend voor een financiele
tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. De … heeft op 8 november 1990
zijn aanvraag afgewezen, omdat de mannelijke werknemers geen beroep kunnen
doen op de bijdrageregeling.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoeker stelt het volgende.

De Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB, Stb. 1989, 168)
verbiedt dat mannen en vrouwen ongelijk beloond worden. Verzoeker is er van op
de hoogte dat een voorkeursbehandeling van vrouwen in de Wet wordt toegestaan
indien daardoor de feitelijke achterstand wordt ingelopen.

Hij erkent ook dat vrouwen een achterstand hebben op de arbeidsmarkt.
Zijns inziens is hier echter geen sprake van een toegestane
voorkeursbehandeling, maar van het aantrekkelijker belonen van vrouwen zodat
deze eerder een baan zullen aanvaarden. Verzoeker is van mening dat men net zo
goed had kunnen kiezen voor meer reisgeld voor vrouwen. Een bijdrageregeling
als de onderhavige zorgt er immers niet voor dat een kind geplaatst kan worden
op een kinderdagverblijf. De wachtlijsten zijn en blijven op deze wijze
namelijk te lang. Volgens verzoeker is het tekort aan
kinderopvangmogelijkheden en niet het tekort aan beloning voor vrouwen een
drempel om te (blijven) werken.

Hij is van mening dat de toelageregeling kinderopvang in strijd is met
de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en met artikel 119 van het
EEG-Verdrag.

3.6. De wederpartij stelt het volgende.

De toelageregeling kinderopvang houdt in dat een vrouwelijke werknemer
jegens de … en niet jegens de werkgever aanspraak heeft op een
tegemoetkoming. De regeling wordt volledig uitgevoerd door de … . De bij de
CAO betrokken werkgevers hebben daar geen bemoeienis mee. De wederpartij
plaatst derhalve vraagtekens bij de toepasselijkheid van artikel 1637ij BW.
Dit artikel gebiedt immers de werkgever om geen onderscheid te maken tussen
mannen en vrouwen, terwijl enerzijds de … geen werkgever is, en anderzijds
zijzelf -als werkgever- niet beslist over de toekenning van de
tegemoetkoming.

Voorts verwijst de wederpartij naar het vierde lid van artikel 1637ij
BW. Genoemd lid staat onderscheid toe wanneer dat ten doel heeft werknemers
van een bepaald geslacht in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde
feitelijke ongelijkheden op te heffen. De wederpartij is van mening dat de
kinderopvangregeling gezien moet worden als een maatregel in het kader van
voorkeursbeleid voor vrouwen. De wederpartij brengt in dit verband naar voren
dat algemeen bekend is dat de combinatie van betaalde arbeid en de verzorging
van (jonge) kinderen met name voor vrouwen een knelpunt is bij het aanvaarden
van werk en/of het blijven werken. Vrouwen hebben in het algemeen een
duidelijke achterstand op de arbeidsmarkt. Het staat ook vast dat vrouwen in
de metaalindustrie ondervertegenwoordigd zijn, met name in de technische en
hogere functies. De wederpartij acht de toelageregeling een geschikt middel om
de achterstandspositie van vrouwen terug te dringen. De wederpartij verwijst
op dit punt naar een uitspraak van de Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid de dato 22 augustus 1990 (Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, d.d. 22 augustus 1990,
oordeelnummer 130-90-121.)

3.7. De … stelt dat de CAO-partijen een aantal maatregelen hebben
getroffen, waaronder de bijdrageregeling kinderopvang, om de instroom van
vrouwelijke werknemers te vergroten. Hiernaar wordt gestreefd vanwege de
beperkte deelname van vrouwen in de bewuste bedrijfstak en de schaarste op de
arbeidsmarkt, met name in de technische beroepen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker
onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen doordat deze vanwege zijn geslacht niet in
aanmerking komt voor een financiele tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang.

Aangezien de bewuste bijdrageregeling kinderopvang als een
arbeidsvoorwaarde opgevat moet worden, dient de regeling getoetst te worden
aan het bepaalde in artikel 1637ij BW.

In artikel 1637ij lid 1 BW is bepaald dat de werkgever geen onderscheid
mag maken tussen mannen en vrouwen in onder andere de arbeidsvoorwaarden.

4.2. Gelet op het verweer van de wederpartij dat niet zij, maar de …
als wederpartij beschouwd moet worden, moet hier allereerst aan de orde
gesteld worden of de werkgever van verzoeker aangesproken kan worden in het
kader van deze procedure.

De Commissie acht van doorslaggevende betekenis voor het antwoord op
deze vraag dat in casu de bijdrage verstrekt wordt uit hoofde van de
dienstbetrekking tussen de werkneemster en de werkgever (vergelijk Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen, Barber versus Guardian Royal Exchange
Assurance Group rechtsoverweging 26, zaak C-262/88, d.d. 17 mei 1990 Nemesis
1990, nummer 116: [….] Secondly, such schemes are not compulsorily
applicable to general categories of workers. On the contrary, they apply only
to workers employed by certain undertakings, with the result that affiliation
to those schemes derives of necessity from the employment relationship with a
given employer. […]). Vast staat immers dat de werkneemster, waar verzoeker
zich qua rechtspositie mee vergelijkt, de bijdrage ontvangt vanwege het
bestaan van de dienstbetrekking en dat de regeling gefinancierd wordt door de
werkgevers- en werknemerspartijen bij de CAO.

Op grond van bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de werkgever
van verzoeker als wederpartij te beschouwen is.

De Commissie wijst er bovendien op dat de … weliswaar de regeling
uitvoert, maar dat de werkgevers- en werknemersorganisaties de omstreden
regeling hebben getroffen. Aangezien de wederpartij lid is van de
werkgeversorganisatie, kan zij ook invloed uitoefenen op de inhoud van de
toelageregeling kinderopvang.

De Commissie merkt hier overigens op dat zij, gelet op de betrokkenheid
van de … bij de onderhavige materie, deze haar oordeel ter kennisneming zal
toezenden.

4.3. Met betrekking tot de in geding zijnde vraag overweegt de Commissie
als volgt.

Van het bepaalde in het eerste lid van artikel 1637ij BW mag worden
afgeweken indien het bedingen betreft die vrouwelijke arbeiders in een
bevoorrechte positie beogen te plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op
te heffen (artikel 1637ij lid 4 BW).

De wederpartij heeft een beroep gedaan op deze wettelijk toegelaten
uitzonderingsgrond. Zij heeft betoogd dat het doel van de omstreden
kinderopvangregeling is om het knelpunt weg te nemen dat voor vrouwen gelegen
is in de combinatie van betaalde arbeid en de verzorging van (jonge kinderen),
wanneer zij willen (blijven) werken. Zij acht de ‘bijdrageregeling
kinderopvang’ een geschikt middel voor het terugdringen van de
achterstandspositie van vrouwen.

Reeds eerder (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, oordeelnummer 130-90-121, d.d. 22 augustus 1990) heeft de Commissie
uitgesproken dat, wil een regeling die vrouwen bevoordeelt niet in strijd
komen met de WGB er niet alleen sprake moet zijn van feitelijke ongelijkheden
tussen mannen en vrouwen, maar er tevens sprake moet zijn van een regeling die
in ieder geval geschikt is voor en in redelijke verhouding staat tot het
daarmee te bereiken doel.

In dit verband geldt het volgende. Een feit van algemene bekendheid is
dat vrouwen in verband met de verzorging van kinderen vaker afzien van (de
voortzetting van) een dienstverband dan mannen. In zoverre concludeert de
Commissie dan ook dat er in zijn algemeenheid op dit punt feitelijke
ongelijkheden zijn van vrouwen ten opzichte van mannen. Niet gebleken is dat
de vrouwen die bij de onderhavige arbeidsorganisatie (willen) werken zich wat
dit betreft zouden onderscheiden van vrouwen in het algemeen. Wel wijst de
Commissie er op dat cijfers over de in- en uitstroom van vrouwen en mannen in
de onderhavige organisatie een indicatie zouden kunnen geven over de mate
waarin genoemd knelpunt bij vrouwen optreedt.

Vervolgens moet onderzocht worden of het middel geschikt is om het doel
dat de wederpartij zich kennelijk stelt te realiseren. De Commissie acht het
onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang de geformuleerde doelstelling helpt te bereiken. Het knelpunt
voor vrouwen is in het algemeen immers vooral gelegen in het tekort aan
kinderopvangplaatsen. Door alleen een financiele bijdrage te verstrekken
indien een plaats beschikbaar is en geen kinderdagverblijfplaats te zoeken of
te creeren voor de werkneemsters, zal dit tekort naar verwachting niet
opgeheven worden. De werkneemster dient immers zelf een
kinderdagverblijfplaats te zoeken en is daarbij aangewezen op de bestaande
schaarse mogelijkheden.

De Commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat de financiele
tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang geen geschikt middel is om het
daarmee beoogde doel te bereiken dan wel om daartoe een bijdrage te leveren.

Hiermee staat vast dat het beroep van de wederpartij op de wettelijk
toegelaten uitzondering van artikel 1637ij lid 4 BW niet kan slagen en zij
derhalve in strijd met artikel 1637ij lid 1 BW jegens verzoeker onderscheid op
grond van geslacht heeft gemaakt in de arbeidsvoorwaarden.

5. HET OORDEEL

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat … te Eindhoven jegens de
heer … te Geldrop onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt in strijd
met artikel 1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek.

Rechters

prof. mr P.F. van der Heijden, kamervoorzitter; drs. C.M. Sjerps,secretaris … te Eindhoven