Instantie: Kantonrechter Enschede, 16 oktober 1991

Instantie

Kantonrechter Enschede

Samenvatting


Uit het zeer uitvoerige proces-verbaal van aangifte blijft dat H zich
duidelijk afwerend heeft opgesteld ten aanzien van de seksuele
handtastelijkheden van N, doch uiteindelijk steeds minder weerbaar is
geworden, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat H zich ten opzichte
van haar werkgever in een – materieel – afhankelijke positie bevond. N heeft
erkend dat er seksuele contacten waren met H, doch stelt dat dit met haar
instemming geschiedde. De kantonrechter acht deze instemming niet
aannemelijk, gelet op het zeer uitvoerige proces verbaal van aangifte. In
deze overtuiging is de kantonrechter gesterkt door de schriftelijke
verklaringen van verscheidene personen die het verhaal van verzoekster
bevestigen. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat de werkgever
zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenste intimiteiten en op grove wijze
misbruik heeft gemaakt van zijn positie als werkgever, ten gevolge waarvan
verzoekster geestelijk ernstig gekwetst is.
Ontbinding en ƒ 1.500 aan bruto schadevergoeding en een immateriële
schadevergoeding van ƒ 25.000.

Volledige tekst

(…)

Overweegt

1. Verzoekster heeft aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd dat
gerequestreerde haar diverse keren heeft mishandeld door aan haar haren te
trekken, dat gerequestreerde diverse keren tegen de wil van verzoekster
handtastelijk is geweest ten aanzien van verzoekster, dat gerequestreerde
zich op ongelegen momenten toegaan tot het privé-appartement van verzoekster
heeft geforceerd en dat gerequestreerde verzoekster op alle mogelijke
manieren heeft proberen te kwetsen door haar beledigende opmerkingen naar het
hoofd te slingeren, door al welke handelingen verzoekster psychisch zeer uit
haar evenwicht is gebracht en zij zich onder doktersbehandeling heeft moeten
stellen.
Deze gebeurtenissen hebben volgens verzoekster een zodanige verandering in de
omstandigheden teweeggebracht dat de dienstbetrekking dient te eindigen.

2. Gerequestreerde heeft de gebeurtenissen, welke verzoeker aan haar verzoekt
en grondslag heeft gelegd, ontkend.

3. Uit de mondelinge betogen en de schriftelijke stukken blijkt voldoende dat
de eigenlijke grond voor het ontbindingsverzoek is gelegen in de door
verzoekster gestelde handtastelijkheden, zodat de kantonrechter zich tot die
grond zal beperken.
Uit de stukken blijkt, dat door verzoekster aangifte is gedaan van jegens
haar door gerequestreerde gepleegde verkrachting en feitelijke aanranding.
Verzoekster is op 5 juli 1990 als dierenverzorgster van slangen bij
gerequestreerde in dienst getreden, waartoe zij op werkdagen slangen bij
gerequestreerde thuis moest verzorgen.
Volgens het proces-verbaal van aangifte zijn de ontuchtige handelingen van
gerequestreerde tot november 1990 beperkt gebleven tot min of meer
oppervlakkige seksuele contacten, waarop verzoekster steeds afwijzend
reageerde. Nadien is gerequestreerde – ondanks afwijzing door verzoekster –
steeds verder gegaan in zijn seksuele handelingen ten opzichte van de
verzoekster en heeft gerequestreerde een aantal keren geslachtsgemeenschap
gehad met verzoekster, daarbij misbruik makende van zijn positie als
werkgever. Op het laatst was verzoekster geestelijk niet meer in staat om
gerequestreerede af te weren.

4. Gerequestreerde heeft erkend dat er seksuele contacten met verzoekster –
ook in trio-verband met zijn echtgenote – zijn geweest, doch dit zou hebben
plaatsgevonden met instemming van verdachte.

5. De kantonrechter acht deze door verzoekster ontkende instemming niet
aannemelijk, gelet op het zeer uitvoerige proces-verbaal van aangifte,
waaruit blijkt dat verzoekster zich duidelijk afwerend heeft opgesteld ten
aanzien van de seksuele handtastelijkheden van gerequestreerde, och
uiteindelijk geestelijk steeds minder weerbaar is geworden tegen de
voortdurende pogingen van gerequestreerde om vergaande seksuele contacten te
hebben, waarbij in aanmerking dient te worden genomen, dat zij zich ten
opzichte van haar werkgever in een – materieel – afhankelijke positie bevond.
in deze overtuiging is de kantonrechter gesterkt door de schriftelijke
verklaring van Z (die het op grond van haar op schrift gesteld ervaringen
heeft over een ‘oversekste haas’) en de pleitnota weergegeven verklaringen
van ex-medewerkers, welke in het proces-verbaal van de politie zijn
opgenomen, zoals die van Z, M en de J, uit welke verklaringen blijkt van door
gerequestreerde gepleegde ontuchtige handelingen, waarvan door genoemde
betrokkenen aangifte is gedaan bij de politie.

6. De kantonrechter acht dan ook voldoende aannemelijk dat gerequestreerde
zich heeft schuldig gemaakt aan ongewenste intimiteiten en op grove wijze
misbruik heeft gemaakt van zijn positie als werkgever, ten gevolge waarvan
verzoekster geestelijk ernstig gekwetst is. Gerequestreerde heeft nog
aangevoerd, dat het dienstverband geëindigd is middels eenzijdige opzegging
door verzoekster en acceptatie daarvan door gerequestreerde.
Deze – door verzoeker betwiste- stelling vindt ten enenmale onvoldoende steun
in de stukken en wijst de kantonrechter af.

8. De vaststelling sub 6 brengt mee, dat gewichtige redenen aanwezig zijn
voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst nl. verandering in de
omstandigheden in de zin van artikel 1639w van het Burgerlijk Wetboek.
De kantonrechter acht het, gelet op de omstandigheden van het geval, billijk
dat aan verzoekster een vergoeding wordt toegekend en wel ter zake van
materiele schade (gelet op de duur van het dienstverband en het salaris) ƒ
1500 bruto en er zake van immateriële ƒ 25000.
De kantonrechter acht termen aanwezig om gerequestreerde te veroordelen in de
proceskosten.

NB: Werkneemster heeft van de mogelijkheid haar verzoek in te trekken geen
gebruik gemaakt. De ontbinding is dientengevolge per 1 november 1991
ingegaan. Werkgever werd ook voor het geval het verzoek zou zijn ingetrokken
in de proceskosten veroordeeld.

Rechters

Mr. J.D. Viehoff