Instantie: Kantonrechter Rotterdam, 1 oktober 1991

Instantie

Kantonrechter Rotterdam

Samenvatting


Door onervarenheid met het uitvoeren van een onderzoek naar aanleiding van
een klacht over ongewenste intimiteiten heeft het onderzoek gebreken
vertoond. Deze gebreken zijn echter door het in hoger beroep gehouden
voorbereidend onderzoek geheeld. Daaruit is het beeld naar voren gekomen van
een chef die onvoldoende distantie tot zijn (vrouwelijke) ondergeschikten
weet te bewaren: al dan niet toevallige aanrakingen in het voorbijgaan, over
iemand heen leunen, een quasi joviale arm om de schouder, hardnekkige
pogingen om een afspraak voor een etentje te maken, e.d. Gedaagde heeft veel
van de verweten gedragingen toegegeven doch gekwalificeerd als passend in de
ongedwongen sfeer die er op het rayonkantoor heerste. De Raad is van oordeel
dat het rayonhoofd daarmede blijk geeft geen juist besef te hebben van waar
de grens ligt van wat een chef zich tegenover het onder hem gestelde
personeel kan permitteren. De hardnekkigheid waarmee gedaagde zich aan
bepaalde vrouwelijke ondergeschikten bleef opdringen was onverenigbaar met
zijn positie als hoofd van het rayonkantoor. Het toepasselijke
ambtenarenreglement schrijft niet voor dat het bevoegd gezag, alvorens
ontslag wegens ongeschiktheid anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken
te verlenen, dient te trachten de betrokken ambtenaar in een andere functie
te herplaatsen, terwijl in het onderhavige geval evenmin uit het ongeschreven
recht een verplichting tot het ondernemen van herplaatsingspogingen kan
worden afgeleid.
Kantonrechter vernietigt de uitspraak van het Ambtenarengerecht te Haarlem.

Volledige tekst

(…)

Gronden van de beslissing

1. X is op 1 februari 1988 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij A in
de functie van verpleeghulp nadat hij daarvoor een jaar als uitzendkracht in
A had gewerkt. Zijn huidige salaris bedraagt ƒ 2570,40 per maand. Op de
arbeidsverhouding tussen partijen is de CAO-Ziekenhuiswezen van toepassing.
Sedert 18 april 1990 is X arbeidsongeschikt.
A is een verpleeghuis voor meerderjarig zwaar lichamelijk gehandicapten. Er
zijn 103 bewoners verdeeld over een zevental bungalows. De bewoners hebben
ieder een eigen kamer. Daarnaast zijn er gemeenschappelijke ruimtes. Elke
bungalow heeft een vast team van verplegers dat werkt onder leiding van een
teamleider.

2. X stelt dat er een gewichtige reden is voor de ontbinding van zijn
arbeidsovereenkomst met A. Volgens hem is de arbeidsrelatie met A dermate
verstoord dat een vruchtbare samenwerking niet meer tot de mogelijkheden
behoort. Hij stelt dat hij overspannen is geworden nadat een van de
bewoonsters van A hem ervan had beschuldigd dat hij haar zou hebben
verkracht. Op grond van deze beschuldiging is hij een week op verlof gestuurd
en zou hem te verstaan zijn gegeven dat hij beter ontslag zou kunnen nemen. X
die de beschuldiging dadelijk heeft ontkend, heeft op een onderzoek
aangedrongen. A heeft inderdaad een onderzoek ingesteld en daaruit is niets
anders gekomen dan dat de lezing van de betrokken bewoonster en die van x
diametraal tegenover elkaar zijn blijven staan. X is verteld dat de terugkeer
naar zijn werkplek onmogelijk is en dat hij andere passende werkzaamheden zal
krijgen bij terugkeer na zijn arbeidsongeschiktheid. Ten aanzien van de
geuite beschuldiging heeft A geen standpunt ingenomen. Besprekingen die over
de ontstane situatie zijn gevoerd leidden niet tot een bevredigend resultaat.
X acht zich in zijn eer en goede naam aangetast en verwijt A dat zij niet
voldoende heeft ondernomen om hem van blaam te zuiveren. Hij vordert daarom
tevens een vergoeding waarvan een deel bestemd is voor immateriële schade.

3. A erkent grotendeels de lezing van X zij het dat zij bestrijdt dat zij
zich niet voldoende zou hebben ingezet voor X. A is van mening dat zij zich
als een goed werkgeefster heeft gedragen, dat zij ook rekening dient te
houden met de belangen van de bewoners en dat zij nu eenmaal niet kan
voorkomen dat het soort pijnlijke affaires als waarin X is terechtgekomen
zich voordoet in instellingen als A. A verzet zich niet tegen de gevraagde
ontbinding, maar is wel van mening dat een vergoeding niet toegewezen behoort
te worden waarbij A ook nog verwijst naar de ruime arbeidsmarkt voor
verpleeghulpen.

4. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat er voor X
een onwerkbare situatie is ontstaan. Deze verandering van omstandigheden is
zonder meer grond voor de gevraagde ontbinding.

5. Anders dan A meent is er aanleiding een vergoeding toe te kennen. Hoewel A
niet kan voorkomen dat zich affaires als de onderhavige voordoen, kan zij het
risico daarvan niet zonder meer afwentelen op de werknemer die buiten zijn
schuld slachtoffer wordt van een dergelijke affaire. Dit geldt temeer als A
zelf – overigens terecht – zich op het standpunt stelt dat zij niet alleen
rekening moet houden met de belangen van haar werknemers maar ook met die van
haar bewoners en bij die afweging ook van A de conclusie is dat terugkeer van
X tot de onmogelijkheden behoort.

6. De vergoeding voor de materiele schade kan beperkt blijven tot een bedrag
van ƒ 7500 bruto. Hierbij speelt enerzijds een rol dat het dienstverband niet
van lange duur is geweest en anderzijds dat X binnen redelijke tijd een
andere betrekking als verpleeghulp gevonden zal kunnen hebben. De vergoeding
is bestemd als aanvulling op de door X te ontvangen uitkeringen krachtens de
sociale verzekeringswetten dan wel een elders te verdienen lager loon.

7. Hoewel A geen enkel verwijt valt te maken voor de gang van zaken is er
toch aanleiding X een vergoeding toe te kennen voor de immateriële schade die
hij van de gebeurtenissen heeft ondervonden. Aangenomen moet worden dat er
tegen X geuite beschuldiging van een sequeel misdrijf op niets berust.
Niettemin is X binnen A in opspraak gekomen waarbij niet te vermijden is
geweest dat ondanks de betrachte geheimhouding allerlei verhalen over hem de
ronde hebben gedaan. Hij is door de affaire niet alleen overspannen geraakt
maar tevens een als zeer plezierig ervaren werkkring kwijtgeraakt. De
vergoeding zal evenwel beperkt blijven tot een bedrag van ƒ 5000 omdat –
zoals al geschreven – voor de gebeurtenissen aan A geen verwijt valt te
maken.

8. Nu de vergoeding op een lager bedrag wordt vastgesteld dan door X is
gevorderd wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn verzoek in te trekken als
hierna bepaald.

9. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd tenzij X zijn
verzoek zou intrekken. In dat geval zal hij worden veroordeeld tot betaling
van de proceskosten van de wederpartij.

Beslissing
I Gelegenheid tot intrekking gegeven.

II Indien X zijn verzoek niet intrekt, geldt het volgende:

1. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 november 1991.
2. Aan X wordt een vergoeding toegekend van ƒ 7500 bruto bestemd als
aanvulling op door hem te ontvangen uitkeringen krachtens de sociale
verzekeringswetten dan wel elders te verdienen lager loon. Tevens wordt hem
een vergoeding toegekend van ƒ 5000 voor immateriële schade.
A wordt veroordeeld tot betaling van deze vergoedingen.
Compensatie van kosten.

Rechters

Mr. J.B.A.M. Groenendaal