Instantie: Rechtbank Rotterdam, 27 september 1991

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


Vordering ƒ 25.000,= immateriele schadevergoeding. Gedaagde, vader van
eiseres, heeft met eiseres ontuchtige handelingen gepleegd, toen zij in
de leeftijdwas tussen 7 en 14 jaar. Ruim 10 jaar later heeft eiseres
aangifte gedaan. Gedaagde stelt dat het contact tussen hem en eiseres
gedurende de 10 jaar na de periode waarin de ontucht plaatsvond goed is
geweest en de klachten van eiseres niet kunnen worden toegeschreven aan
de incest-ervaringen. De rechtbank verwerpt dit verweer: het is een feit
van algemene bekendheid dat incest-ervaringen op jeugdige leeftijd
psychische schade veroorzaken. Welke in het algemeen eerst op latere
leeftijd naar voren komt. Toewijzing ƒ 5.000,=.

Volledige tekst

1. De loop van het geding. Eiseres heeft bij conclusie van eis,
overeenkomstig de dagvaarding, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen tot betaling na
betekening van het te wijzen vonnis van een schadevergoeding van ƒ
25.000,= en volgens de wet te vermeerderen met de wettelijke rente over
het verschuldigde bedrag met ingang van de dag der inleidende dagvaarding
tot aan die der algehele voldoening, althans tot een zodanig bedrag als
de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling
van gedaagde in de kosten van deze procedure.

Gedaagde heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eiseres
in haar vordering, althans ontzegging ervan, kosten rechtens.

Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd, waarna eiseres een akte tot
in geding brengen van stukken heeft genomen. Gedaagde heeft daarop een
akte inhoudende commentaar op producties genomen.

Partijen hebben vonnis gevraagd.

2. De vaststaande feiten. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan
wel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van
de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde produkties staat
tussen partijen het volgende vast:

2.1. Gedaagde, vader van eiseres, heeft in de periode van 1972 tot en met
1979 ontuchtige handelingen met eiseres gepleegd, toen zij in de leeftijd
was tussen 7 en 14 jaar.

2.2. Bedoelde ontucht vond plaats, toen gedaagde en de moeder van eiseres
nog gehuwd samenwoonden. Aan het eind van de zeventiger jaren/begin van
de jaren tachtig zijn gedaagde en de moeder van eiseres gescheiden.
Eiseres bleef bij haar moeder wonen. Eiseres was de eerste persoon die
gedaagde na zijn vertrek uit de echtelijke woning bezocht en eiseres en
gedaagde hebben nadien regelmatig contact met elkaar gehad.

2.3. Sedert november 1988 is eiseres na verwijzing door de huisarts in
behandeling bij de RIAGG Midden-Holland. Een brief van de behandelend
psycholoog bevat o.m. de volgende inhoud; “Cliente meldde zich aan in
verband met een post-traumatische stress stoornis, veroorzaakt door
incestervaringen met haar vader. Ten gevolge van deze ervaringen heeft
cliente o.a. hyperventilatie en sociaal en agorafobische klachten
ontwikkelt, die haar danig in haar dagelijks functioneren belemmeren.”

2.4. In 1989 heeft eiseres aangifte van de ontucht gedaan bij de politie.
Gedaagde is strafrechtelijk vervolgd. Bij vonnis van 23 juli 1990 is hij
schuldig verklaard zonder toepassing van straf.

3. De vorderingen. Eiseres baseert haar vorderingen op de hiervoor onder
2.1. en 2.4. genoemde vaststaande feiten en op de stelling, dat de
incestervaringen bijzonder traumatisch waren en haar hele jeugd erdoor
verstoord is geweest, zodat een smartegeldvergoeding als genoegdoening
voor het haar aangedane leed op zijn plaats is.

4. Het verweer. Gedaagde bestrijdt, dat de incestervaringen voor eiseres
dusdanig traumatisch zijn geweest, dat die zouden corresponderen met een
schade van ƒ 25.000,=. Gedaagde wijst erop, dat het contact tussen hem en
eiseres altijd goed is geweest. Eiseres heeft pas 10 jaar na de periode
waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden aangifte bij de
politie gedaan en dat was, nadat gedaagde, die eiseres regelmatig van geld
voorzag, geweigerd haar langer geld te geven.

5. De beoordeling van het geschil. Voor zover eiseres bedoelt te trachten
gedaagde met behulp van deze civiele procedure -die zij op zijn plaats
vond om gedaagde te laten voelen wat hij haar had aangedaan- een private
straf op te leggen in de vorm van een aan haar toekomende geldboete, wordt
haar vordering op die grond ontzegd. Voor een dergelijke straf kent het
recht geen termen.

Voor zover eiseres genoegdoening in de vorm van een schadevergoeding voor
het door haar ondergane leed vordert, zij vooropgesteld, dat het plegen
van ontucht met zijn minderjarig kind een misdrijf oplevert en als zodanig
een onrechtmatige daad (behoudens aanwezigheid van een
rechtvaardigingsgrond waaromtrent echter niets is gebleken), die tot
vergoeding van de daardoor ontstane (materiele en) immateriele schade
verplicht.

Volgens eiseres bestaat haar immateriele schade uit het traumatische van
de incestervaringen en het verstoren erdoor van haar jeugd.

Aanvankelijk heeft gedaagde ontkend dat eiseres aan enig trauma lijdt en
wat er aan trauma was toegeschreven aan zijn weigering haar langer geld
te geven. Nadat eiseres de onder 2.3 bedoelde brief in het geding heeft
gebracht, heeft gedaagde opgemerkt, dat de huisarts, die eiseres naar de
RIAGG heeft verwezen geen medisch objectiveerbare klachten heeft
geconstateerd en dat de RIAGG psychosomatische klachten heeft
geconstateerd.

Voor zover gedaagde met dit laatste bedoeld heeft het causaal verband
tussen de incestervaringen en de klachten van eiseres te blijven
ontkennen, moet dit verweer worden verworpen.

Het is in de afgelopen jaren immers een feit van algemene bekendheid
geworden, dat incestervaringen op jeugdige leeftijd psychische schade
veroorzaken welke in het algemeen eerst op latere leeftijd naar voren
komt. Daarmee worden ook de argumenten van gedaagde dat het contact tussen
hem en eiseres gedurende 10 jaar na de periode waarin de ontucht
plaatsvond goed is geweest en eiseres pas na die 10 jaar aangifte is gaan
doen, waarmee hij eveneens lijkt te willen aanvoeren, dat de psychische
klachten van eiseres niets hebben uit te staan met de ontuchtige
handelingen, gepasseerd.

Al hetgeen gedaagde verder in dit verband heeft gesteld, dat eiseres de
eerste was die hem na het verlaten van de echtelijke woning bezocht (zie
2.2.), dat zij wekelijks bij hem kwam en met hem naar de disco wilde, etc.
doet er evenmin aan af. Dit gedrag past immers in de typische relatie
welke ontstaat tussen een vader en een dochter die in een seksuele relatie
tot elkaar staan of gestaan hebben, waardoor de dochter niet als kind
wordt geschouwd, maar als partner.

Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van genoemd algemeen bekend
feit en de verklaring van de behandelend psycholoog voldoende aannemelijk,
dat eiseres psychische klachten heeft gehad., welke veroorzaakt zijn door
de ontuchtige handelingen welke gedaagde met eiseres in haar jeugd heeft
gepleegd. Het moge duidelijk zijn, dat deze psychische klachten leed met
zich brengen/hebben gebracht. Dit leed vormt naar het oordeel van de
rechtbank immateriele schade, welke voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank stelt de hoogte van die vergoeding ex aequo et bono vast op
ƒ 5.000,=.

6. De beslissing.

De rechtbank

-veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen tegen behoorlijk bewijs van
kwijting een bedrag van ƒ 5.000,= (vijfduizend gulden) vermeerderd met de
wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der algehele voldoening;

-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

-veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure tot op heden aan de
zijde van eiseres bepaald op ƒ 1617,- , te weten: -f 225,- voor het in
debet gestelde deel van het vast recht, -f 57,60 voor door deurwaarder J.
Kok te Gouda in debet gestelde exploitkosten, -f 19,40 voor door
deurwaarder R. Krebbers te Rotterdam in debet gestelde uitroepgelden, -f
1.240,- aan salaris voor de procureur, welke kosten rechtstreeks aan de
griffier van deze rechtbank dienen te worden overgemaakt, alsmede ƒ 75,=
voor het door de procureur betaalde, voor zijn partij verschuldigde deel
van het vastrecht, rechtstreeks aan deze te voldoen.

Rechters

mrs In ’t Velt-Meijer, Lok, Dupain