Instantie: Rechtbank Rotterdam, 13 september 1991

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


D. is in overleg met haar moeder ingetrokken bij M. en R. die met
elkander waren gehuwd. Kort nadat D. was ingetrokken was sprake van
regelmatig seksueel contact. Daarvan heeft D. schade ondervonden en vordert
zij ƒ 100.000,– immateriele- en materiele schadevergoeding.

De rechtbank oordeelt dat in beginsel sprake is van een onrechtmatige daad,
strijd met artikel 249 Sr. Enig verband tussen het gedrag van M. en R. en de
huidige onvrede van D. wordt wel aannemelijk geacht en daarom kent de
rechtbank tegen M. en R. de vordering tot het beloop van ƒ 1.000,- toe.

Volledige tekst

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN DE FEITEN

D. vordert van M. en R. ƒ 100.000,- met kosten. M. en R. hebben ieder
afzonderlijk voor antwoord geconcludeerd tot afwijzing van die vordering. D.
heeft gerepliceerd, waarna M. en R. -wederom: ieder afzonderlijk- een
conclusie van dupliek hebben genomen. Van de zijden van D. en R. zijn
producties in het geding gebracht.

OVERWEGENDE TEN AANZIEN VAN HET RECHT

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, op grond van der partijen
opgaven en de inhoud van overgelegde producties, waaronder een proces-verbaal
van de gemeentepolitie Maassluis, nr. 435/89, dd 17 augustus 1989.

1. D. geboren in november 1959, had op twaalfjarige leeftijd haar vader
verloren en was thuis, bij de moeder, moeilijk te hanteren. Ook op school
waren er orde-problemen, die opliepen tot een tijdelijke schorsing.

2. Na het begin van het schooljaar 1975/1976 -D. was nog 15 jaar, maar werd
in november 16- trok zij in overleg ook met haar moeder in bij M. en R. die
in 1970 met elkander waren gehuwd, en kennelijk geen eigen kinderen hadden.

3. Al vrij gauw, mogelijk voor haar verjaardag, en anders kort daarna vond
streelcontact plaats tussen D. en (haar schoollerares Engels) R., volgens de
laatste meer in het kader van troost, volgens de eerste seksuele connotaties.

4. Al snel “kwam van het een het ander”: in de woning, waarin zonder valse
schaamte ook wel naakt rondgelopen werd, bezocht D. met enige regelmaat de
echtelijke slaapkamer, alwaar zij toeschouwster was bij, en al gauw daarna
ook deelneemster was aan, seksueel verkeer tussen de echtelieden resp. tussen
de drie aanwezigen.

5. In totaal is D. drie en een half jaar bij de echte lieden M-R inwonend
geweest, zij ging met hen op vakantie, en verhuisde met hen (eind 1977). In
de laatste jaren heeft ook geregeld seksueel verkeer plaatsgevonden tussen M.
en D. zonder dat R. daarvan op de hoogte werd gebracht. Overigens verkeerde
D. ook wel met vriendjes. Zij gebruikte de pil.

Tegen deze achtergrond stelt D.:

-dat M. en R. -van wier liefkozingen zij op zichzelf overigens wel gediend
was: daartegen keert zij zich ook thans nog niet, met haar ontuchtiglijk
hebben verkeerd, M. op een wijze die haar nooit aanstond en die, niettemin,
door R. werd gedoogd, zo niet bevorderd (in zoverre is ook R. “schuldig”);

-dat dat een onrechtmatig, immers bij de strafwet verboden, gedrag oplevert;

-dat zij daardoor schade leed en eigenlijk steeds meer lijdt omdat zij een en
ander niet behoorlijk kan verwerken, naar in de loop der jaren is gebleken;

-dat zij haar schade uit dien hoofde op ƒ 100.000,- stelt, een paar mille
materiele schade (kosten van hulpverlening, reis- en telefoonkosten, bv. ook
voor de aangifte ets.) maar voor het overgrote deel immateriele schade.

M. en R. stellen in hun onderscheiden conclusies, die echter in grote lijnen
sterk overeenstemmen, in essentie (het zijn lange vertogen!):

-dat er niets onrechtmatigs is gebeurd, maar dat met enthousiast meeleven van
D. -die, zoals bij haar leeftijd paste een aanzienlijke seksuele
nieuwsgierigheid vertoonde- partijen met elkander hebben verkeerd, nu eens
oppervlakkig seksueel bij het nachtzoentje, met regelmaat echter, in de
weekeinden met name, aanzienlijk minder oppervlakkig in het echtelijke bed,
gedrieen, en ook wel (bv. als R. eens een weekje in Engeland was) met M. en
D. alleen;

-dat in al die tijd D. nooit van tegenzin blijk gaf en dat het haar niet past
na zo lange tijd, meer dan tien jaar met grieven te komen;

-dat overigens, ware er al sprake van enige onrechtmatigheid, het causaal
verband tussen die onrechtmatigheid en de door D. gestelde schade niet voor
de hand liggend is, reeds omdat D. naar uit de hele voorgeschiedenis blijkt,
een “problemenkind” was, en overigens, alweer, omdat zo lange tijd verlopen
is sindsdien.

Hierop reageert D. weer met de stelling, die de rechtbank als volgt begrijpt:
dat de verwerking van hetgeen haar overkomen is een kwestie van vele jaren
was en nog is, en dat zij pas langzamerhand in staat is gebleken, zoals in
dit soort gevallen vaker voorkomt, een en ander te uiten en bespreekbaar te
maken; maar dat zij, nu zij eenmaal in dit stadium is, ook niet anders kan
dan getuigen van de ruim drie jaar bij M. en R., die voor haar een hel zijn
geweest, waarvoor zij thans genoegdoening vraagt.

De rechtbank oordeelt alsvolgt.

In beginsel is sprake van een onrechtmatige daad, strijd met artikel 249 Sr.
met name, waarin is voorzien dat ontucht (dat is in beginsel de terminus
technicus voor seksueel gedrag) met een aan zijn zorg toevertrouwde
minderjarige strafbaar is. D. was in elk geval sociologisch aan de zorg van
M. en R. toevertrouwd (zij woonde er jaren als “kind aan huis”), een
omstandigheid die enigermate juridische bekrachting had gevonden in het feit
dat de kinderbijslag te haren behoeve in elk geval ten dele aan M./R. werd
uitgekeerd. Dat is een voldoende hechte relatie om aan te nemen dat D. in de
zin van genoemd artikel 249 Sr. “was toevertrouwd aan de zorg” van M./R.

Maar overigens is de rechtbank met M. en R. eens dat het moeilijk is die
indertijd (naar de rechtbank met vrij grote stelligheid uit de stukken
opmaakt) zo actieve en weinig geremde betrokkenheid van D. aan het seksueel
verkeer “thuis” thans aan te merken als de “rechtens relevante” oorzaak van
haar huidig onbehagen en haar huidige psychische problemen.

In dit kader zij uitdrukkelijk opgemerkt dat verkrachtingen (bijslaap onder
toepassing van geweld of dreiging daarmee) totaal onbewezen zijn gebleven en
ook onaannemelijk zijn tegen de achtergrond van de vele jaren dat de
samenwoning duurde, en de vele jaren die D. nodig had om haar emoties te
uiten.

Het lijkt erop dat, achteraf gezien, D. haar problemen nogal selectief
uitsluitend herleidt tot het seksueel verkeer ten huize van M. en R., een
verkeer waaraan zij indertijd schijnbaar zonder problemen en zelfs met enig
enthousiasme deelnam, waarbij het initiatief soms ook in die zin van haar
uitging, dat zij de volwassenen in hun slaapkamer opzocht, “een soort
gezelligheid”.

Omdat niettemin, M. en R. het niet zover hadden mogen laten komen (de
instemming van de minderjarige is juridisch-technisch niet van belang; de
minderjarige moet immers tegen zichzelf worden beschermd) en omdat enig
verband tussen hun gedrag en de huidige onvrede van D. wel aannemelijk geacht
moet worden, gelet op de overgelegde producties, zal de rechtbank tegen elk
van de beide gedaagden de vordering tot het beloop van ƒ 1.000,- toewijzen.
Dat zou aanzienlijk meer zijn geweest wanneer D. indertijd jonger was
geweest, maar zij was van huwbare leeftijd.

RECHTDOENDE

Veroordeelt M. en R. ieder afzonderlijk tegen kwijting aan D. te betalen ƒ
1.000,- (eenduizend gulden) met de rente daarover sedert 1 september 1991 tot
op de dag der voldoening.

Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst het meer of anders gevorderde af.

Compenseert de proceskosten des, dat elke partij de eigen kosten draagt.

Rechters

mr. Boot