Instantie: Commissie gelijke behandeling, 13 september 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is schuurder in een meubelfabriek en vergelijkt zich met een
mannelijke collega, ook schuurder, die een hoger salaris ontvangt. Arbeid van
nagenoeg gelijke waarde. Hogere beloning maatman vindt zijn oorzaak in de
bijzondere positie van deze innam; hij zou de -hogere- functie van spuiter
gaan vervullen. Voldeed niet aan de verwachtingen en is na een jaar ontslagen.
Andere schuurders ontvangen dezelfde beloning als verzoekster. Geen strijd met
de wet. (Op 11-6-1992 herzien)

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

Op 5 september 1990 verzocht de Stichting Landelijke Ombudsvrouw te Den
Haag (hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of…te Druten
(hierna: wederpartij) jegens mevrouw … te Puiflijk (hierna: belanghebbende)
onderscheid heeft gemaakt in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen
en vrouwen (Stb. 1989, 168) respectievelijk artikel 1637ij lid 1 Burgerlijk
Wetboek.

Belanghebbende is werkzaam bij de wederpartij. Zij is van mening dat zij
in de periode waarin een mannelijke ex-collega, de heer…(hierna: maatman)
bij de wederpartij werkzaam was, arbeid van gelijke danwel nagenoeg gelijke
waarde heeft verricht als deze collega, terwijl zij een lager loon ontving.
Verzoekster en belanghebbende zijn van mening dat de wederpartij hiermee heeft
gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET VERZOEK

Verzoekster is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, met
een doelstelling zoals bedoeld in artikel 14 lid 2 onder e van de WGB. Hiermee
voldoet verzoekster aan de eisen die de wet stelt voor het bij de Commissie
kunnen instellen van een zogenaamde groepsactie.

3. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

3.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en
belanghebbende op de hoogte gesteld van haar voornemen tot onderzoek, zoals
artikel 14 lid 3 WGB dat voorschrijft. Belanghebbende heeft geen bezwaar
gemaakt tegen dit onderzoek.

3.2. Partijen hebben de gelegenheid gehad hun standpunten schriftelijk
nader toe te lichten.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. Zij is hierbij
ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn gesprekken
gevoerd met belanghebbende, de wederpartij en de maatman. Van het onderzoek
ter plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd 29 april 1991.

3.3. De Commissie heeft partijen uitgenodigd te verschijnen tijdens een
zitting op 29 juli 1991. Partijen hebben van deze uitnodiging geen gebruik
gemaakt. Bij de beraadslagingen waren aanwezig:

– mw mr E.F.A. van Buitenen (Kamervoorzitter)

– dhr ing. J. van Hemert (lid Kamer)

– mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer)

– mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

3.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 3.3.

4. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

4.1. Belanghebbende is werkzaam bij de wederpartij, die meubelen maakt
en deze via verkoopkantoren afzet in binnen- en buitenland. Een directeur
geeft leiding aan het bedrijf. Er zijn drie administratieve krachten en 30
produktiemedewerkers. Belanghebbende behoort tot laatstgenoemde categorie, die
onder leiding staat van de bedrijfsleider.

Belanghebbende is op 4 september 1989, in het kader van een
subsidieregeling van het Gewestelijk Arbeidsbureau, voor de periode van een
half jaar bij de wederpartij in dienst getreden. Zij is als schuurder gaan
werken op de afdeling spuiterij. Haar salaris bedroeg dit eerste half jaar

ƒ 1987,70 bruto per maand. Per 5 maart 1990 is haar contract omgezet in
een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Haar salaris steeg toen tot ƒ
2.240,- bruto per maand. In de periode 1 juli 1990 – 1 januari 1991 bedroeg
haar salaris ƒ 2.284,80 bruto per maand.

Ook de maatman is op 4 september 1989 in dienst getreden bij de
wederpartij. Hij was afkomstig uit de bouw en was enige tijd werkloos. Hij
kreeg een contract voor de duur van een jaar en is evenals belanghebbende als
schuurder gaan werken op de afdeling spuiterij. Zijn salaris bedroeg tot begin
1990 ƒ 2.380,- bruto per maand. Daarna, tot juli 1990, bedroeg dit ƒ 2.439,74
en daarna ƒ 2.488,53 bruto per maand. De wederpartij verklaart dit hogere
salaris van maatman, vergeleken met dat van belanghebbende, uit het
arbeidsverleden van maatman en uit haar voornemen maatman te zijner tijd de
functie van spuiter te laten vervullen. Zijn salaris was op deze toekomstige
functie afgestemd.

4.2. Sinds 1 januari 1989 past de wederpartij de CAO Meubelindustrie en
Meubileringsbedrijven toe. In deze CAO is een functie-indeling opgenomen die
is gebaseerd op relevante functie-kenmerken. De wederpartij heeft de functie
van schuurder ingedeeld in de laagste functiegroep, groep A, en daarmee tevens
in salarisgroep A (belanghebbende). De functie van spuiter heeft zij ingedeeld
in de -hogere- functiegroep D, en daarmee in salarisgroep D (maatman).

Naast het niveau van de functie bepalen volgens de wederpartij de
volgende factoren de beloning van de medewerkers:

– concurrentiepositie van het bedrijf;

– verwachtingen ten aanzien van een medewerker;

– laatstgenoten salaris van een medewerker.

4.3. Ten behoeve van het onderzoek van de Commissie zijn de functies van
belanghebbende en maatman geinventariseerd en gewaardeerd door een medewerker
van de LTD. Als beoordelingstijdvak is gekozen voor de periode 4 september
1989 (indiensttreding belanghebbende en maatman) tot 4 september 1990, de
datum waarop het contract van de maatman afliep en hem geen nieuw contract is
aangeboden.

Aangezien in het bedrijf geen functiewaarderingssysteem is, zijn de
functies gewaardeerd aan de hand van een gangbaar functiewaarderingssysteem.
De functiebeschrijvingen zijn gebaseerd op verklaringen van de wederpartij,
belanghebbende en maatman en op de door belanghebbende en maatman ingevulde
functie-informatie-formulieren. De functiebeschrijving van belanghebbende is
geaccordeerd door haarzelf en de wederpartij. Die van de maatman is alleen
geaccordeerd door de wederpartij. De maatman zag af van ondertekening omdat
hij negatieve gevolgen van ondertekening vreesde. Wel verklaarde hij mondeling
dat de inhoud van de functie-omschrijving overeenkwam met de door hem
uitgeoefende functie.

De waardering van de functies heeft geleid tot een score van 38 punten
voor de functie van belanghebbende en 38,5 punten voor de feitelijk door
maatman vervulde functie.

Het feit dat de maatman soms assisteerde in de expeditie, hij tilde dan
bankstellen vanuit het magazijn in de vrachtwagens, is oorzaak van het
-geringe- puntenverschil. Ook belanghebbende verricht wel eens
nevenwerkzaamheden, zoals het bewerken van kussens voor de bankstellen. Een
hogere score voor haar functie vergeleken met die van maatman, levert dit
echter niet op.

In het gehanteerde functiewaarderingssysteem wordt veelal een verschil
van 20 punten (de bandbreedte) tussen de opeenvolgende
functiegroepen/salarisschalen gehanteerd.

4.4. Ten aanzien van de beloningsmaatstaven, genoemd onder 4.2., is
tijdens het onderzoek het volgende gebleken.

niveau van de functie

Zoals gezegd, is de indeling van een medewerker in een salarisgroep
afhankelijk van het niveau van de door hem uitgeoefende functie. Hiervan
uitgaande heeft de wederpartij belanghebbende, de heer A en de heer B (zie
hierna in 4.5.) in salarisgroep A geplaatst en maatman, op basis van de te
verwachten uitoefening van de functie van spuiter, in salarisgroep D.

concurrentiepositie van het bedrijf

Sinds 1 januari 1990 ligt de beloning van de ongeschoolde medewerkers
(waaronder begrepen salarisgroepen A en D) bij de wederpartij iets boven de in
de CAO voorgeschreven beloning. Hiermee wil de wederpartij haar
aantrekkingskracht voor nieuw personeel behouden. De beloning van maatman en
belanghebbende is begin 1990 opgetrokken naar het hogere niveau.

verwachtingen ten aanzien van een medewerker

De wederpartij had ten aanzien van belanghebbende geen verwachtingen
over de vervulling van een andere functie dan die van schuurder. Ten aanzien
van maatman had zij dat wel. Voor hem had zij reeds bij zijn indiensttreding
de functie van spuiter in gedachten.

Deze verwachtingen zijn -zoals hiervoor onder 4.1. al is aangegeven-
voor haar reden geweest maatman vanaf zijn indiensttreding te belonen als ware
hij reeds spuiter. De wederpartij baseerde haar verwachtingen op de ervaring
van maatman in de bouw met het werken met hout. Informatie van een zwager van
de maatman, die reeds bij de wederpartij werkzaam was, ondersteunde haar
hierin. De wederpartij heeft de maatman ook enige malen spuiterswerkzaamheden
laten verrichten, echter zonder goed resultaat. Zij concludeerde daarom dat
maatman geen spuiter zou kunnen worden en heeft vervolgens de
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet verlengd.

Maatman stelt tijdens het sollicitatiegesprek zijn bereidheid te hebben
uitgesproken om alle voorkomende werkzaamheden aan te pakken. Over zijn
ervaring in de bouw en het uitoefenen van de functie van spuiter zou niet zijn
gesproken. Ook belanghebbende stelt niet op de hoogte te zijn geweest van het
voornemen van de wederpartij maatman als spuiter te laten fungeren. Maatman
stelde niet te weten waarom zijn contract niet is verlengd, volgens hem waren
er geen klachten.

laatstgenoten salaris

Volgens de wederpartij heeft ook het laatstgenoten salaris van de
maatman een rol gespeeld bij het vaststellen van zijn beloning. In de bouw
verdiende maatman een hoger salaris dan hij bij de wederpartij kon bereiken.
Ook dit was voor de wederpartij een reden hem het salaris van spuiter te
betalen. Met daarbij de mededeling dat er dan geen verdere verhoging in zou
zitten.

Volgens de maatman is tijdens het sollicitatiegesprek niet gesproken
over zijn laatstgenoten salaris. Dit lag overigens wel hoger dan het door de
wederpartij geboden salaris. Een verzoek zijnerzijds om een tussentijdse
salarisverhoging is door de wederpartij afgewezen.

4.5. Bij de wederpartij zijn nog twee andere schuurders werkzaam. Over
deze twee -mannelijke- collega’s van belanghebbende (hierna: de heer A en de
heer B) is het volgende bekend.

De heer A is op 22 augustus 1988 in dienst getreden bij de wederpartij.
Zowel belanghebbende als de wederpartij hebben verklaard dat de heer A
dezelfde functie uitoefende als belanghebbende. De wederpartij heeft hieraan
toegevoegd dat de heer A wel eens werd ingeschakeld bij het betegelen van
salontafels en het assisteren bij het verladen in de expeditie. Voor zover
zijn beloning bekend is (vanaf oktober 1990) komt deze overeen met de beloning
van belanghebbende.

De heer B is op 10 september 1990 in dienst getreden bij de wederpartij,
ter vervanging van de maatman. Belanghebbende heeft niet met hem samengewerkt
en kon derhalve niet zeggen of zijn functie gelijk is aan die van haar.
Volgens de wederpartij is dat wel het geval. Ook hier voegde de wederpartij
eraan toe dat de heer B wel eens wordt ingeschakeld bij het betegelen van
salontafels en het assisteren bij het verladen in de expeditie. Ook de
beloning van de heer B komt overeen met die van belanghebbende.

De standpunten van partijen

4.6. Verzoekster is van mening dat belanghebbende en maatman arbeid van
gelijke waarde hebben verricht. Belanghebbende heeft de wederpartij meerdere
malen attent gemaakt op het feit dat zij voor hetzelfde werk minder verdient.
De wederpartij heeft daarop gezegd dat belanghebbende minder verdient omdat
zij een vrouw is. Ze moest na een half jaar maar terugkomen. Belanghebbende is
echter steeds minder blijven verdienen dan de maatman. Zij vindt het verhaal
van de wederpartij over de bredere inzetbaarheid van de maatman, zijn ervaring
in de bouw en zijn functie als spuiter niet overtuigend.

4.7. De wederpartij ontkent ten stelligste tegen belanghebbende te
hebben gezegd dat zij minder verdient dan de maatman omdat zij vrouw is. Dit
zou ook blijken uit de beloning van de heren A en B, die hetzelfde werk doen
als belanghebbende en ook dezelfde beloning ontvangen. De wederpartij stelt
dat het beloningsverschil tussen belanghebbende en maatman is terug te voeren
op de verwachtingen die zij had ten aanzien van de maatman (zie met name
paragraaf 4.4.). Zij is van mening dat de heren A en B als maatman aangewezen
hadden moeten worden. Deze beide medewerkers verrichten dezelfde werkzaamheden
als belanghebbende en worden ook gelijk beloond als belanghebbende.

5. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

5.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht, nu
belanghebbende lager werd beloond dan de door haar aangewezen mannelijke
collega.

De wederpartij betoogt dat deze mannelijke collega een bijzondere
positie innam binnen het bedrijf en dat derhalve niet hij maar twee andere
mannelijke collega’s van belanghebbende als maatman dienen te fungeren.

De Commissie merkt op dat de eventuele bijzondere positie van de maatman
en de positie van anderen, die soortgelijke arbeid als verzoekster
verricht(t)en ook aan de orde kan komen bij de vraag naar de toegepaste
beloningsmaatstaven (paragraaf 5.3). Zij ziet derhalve geen reden in de
onderhavige zaak af te wijken van de keuze van de maatman door
belanghebbende.

Dit betekent dat het onderzoek zich uitstrekt over de periode 4
september 1989 (indiensttreding belanghebbende en maatman) tot 4 september
1990 (beëindiging arbeidsverhouding maatman). Artikel 1637ij lid 1 BW bepaalt
dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen op het
punt van de beloning wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde
verrichten. In de artikelen 7 WGB en volgende is deze bepaling uitgewerkt. Van
gelijke beloning is sprake indien deze is berekend op grondslag van
gelijkwaardige maatstaven.

Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan
van een deugdelijk stelsel van functiewaardering. Daarbij wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij het stelsel dat in de organisatie gebruikelijk is.

5.2. Aan de orde is dan de vraag of belanghebbende en maatman arbeid van
(nagenoeg) gelijke waarde verrichtten.

Allereerst merkt de Commissie op dat een schriftelijke accordering door
de maatman van de beschrijving van zijn functie ontbreekt. Nu echter deze
functiebeschrijving wel door de wederpartij is geaccordeerd en maatman
mondeling heeft verklaard in te stemmen met deze beschrijving, en hij ook
overigens geen afwijkende visie op zijn taken heeft gegeven, staat het
ontbreken van zijn schriftelijke accoordverklaring niet in de weg aan het
hanteren van deze functiebeschrijving.

In het functiewaarderingsonderzoek scoorde de functie van belanghebbende
38 punten en die van maatman 38,5 punten. Gelet op dit kleine puntenverschil
in een functiewaarderingssysteem dat doorgaans een bandbreedte hanteert van 20
punten, stelt de Commissie vast dat belanghebbende en maatman arbeid van
nagenoeg gelijke waarde verrichtten.

5.3. Rest vervolgens de vraag of belanghebbende, vergeleken met de
maatman, werd beloond op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

Belanghebbende baseert zich bij haar stelling dat zij minder verdiende
dan de maatman omdat zij vrouw is, op een uitspraak van de wederpartij. De
wederpartij ontkent deze verklaring te hebben gegeven voor het
beloningsverschil. Zij verklaart het beloningsverschil met name uit de
bijzondere positie die de maatman innam temidden van de schuurders: in
tegenstelling tot belanghebbende en de heren A en B, die allen als schuurder
worden beloond, werd maatman beloond als spuiter, de functie die de
wederpartij reeds bij indiensttreding voor hem in gedachten had. Voorts is
volgens de wederpartij aansluiting gezocht bij het laatstgenoten -hogere-
salaris van de maatman.

De Commissie acht de lezing van de wederpartij in deze het meest
aannemelijk. Allereerst staat namelijk vast, dat de wederpartij de
arbeidsverhouding met maatman niet heeft verlengd, hetgeen naar de Commissie
aanneemt is gebeurd omdat deze niet voldeed aan de bij de wederpartij levende
verwachtingen. Dit biedt volgens de Commissie steun aan de verklaring van de
wederpartij voor de hogere beloning van maatman. Daarnaast stelt de Commissie
vast dat zowel belanghebbende als de wederpartij van mening zijn dat in elk
geval de heer A dezelfde functie vervult als belanghebbende. Uit het onderzoek
is voorts gebleken dat diens salaris vanaf oktober 1990 overeenkomt met dat
van belanghebbende. Aangezien niet aannemelijk is dat de heer A in de periode
voorafgaand aan oktober 1990 een hoger salaris verdiende dan daarna, betekent
dit dat de beloning van belanghebbende en de heer A ook tijdens de
onderzoeksperiode (ongeveer) overeenkwam, hetgeen door verzoekster ook niet is
betwist. De Commissie stelt dan ook vast dat naast belanghebbende ten minste
een andere schuurder bij de wederpartij werkzaam is, die hetzelfde beloond
werd als belanghebbende.

Dit alles overwegende, acht de Commissie voldoende aannemelijk dat de
hogere beloning van maatman vergeleken met die van verzoekster, haar oorzaak
vindt in de bijzondere positie die maatman innam, terwijl bij de wederpartij
het loon voor de door belanghebbende verrichte functie van schuurder
gewoonlijk niet hoger was dan door belanghebbende -en andere schuurder(s)- is
genoten. De Commissie komt derhalve tot de conclusie dat niet is gebleken dat
de beloning van belanghebbende en maatman is berekend op grondslag van
ongelijkwaardige maatstaven. Gelet op de tijdelijkheid van het dienstverband
met maatman doet hieraan niet af het feit, dat de wederpartij deze hogere
beloning van maatman heeft gehandhaafd, toen was gebleken dat haar
verwachtingen omtrent maatman niet terecht waren.

6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat te Druten in de periode 4
september 1989 tot 4 september 1990 geen onderscheid heeft gemaakt naar
geslacht jegens mevrouw …te Puiflijk in strijd met artikel 1637ij lid 1
Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 en volgende Wet gelijke behandeling van
mannen en vrouwen.

Rechters

mr. E.F.A. van Buitenen, kamervoorzitter; drs. C.M. Sjerps, secretaris