Instantie: Gerechtshof Leeuwarden, 4 september 1991

Instantie

Gerechtshof Leeuwarden

Samenvatting


Adoptie door ex-echtgenoten. Ex-echtpaar voldoet met uitzondering van het
gehuwd zijn aan de voorwaarden voor adoptie. Rechter oordeelt dat, gelet
op de omstandigheden van het geval, onder “echtpaar” in artikel 1:227 BW
hier mede moet worden begrepen gewezen echtgenoten. Voorts geeft artikel
8 EVRM een zelfstandige grond.

Volledige tekst

Beschikking inzake X en Y, te A resp. B, appellanten, proc. mr. J.D.S.L.
Bosch, adv. mr. S.R. Heeg te Groningen.

De motivering 1. Voor zover in dit geding van belang moet van de volgende
feiten worden uitgegaan: 1.1. appellanten zijn met elkaar gehuwd op 11
aug. l976 in de gemeente ( …); 1.2. op 6 sept. 1980 is het thans nog
minderjarige kind, genaamd Max, geboren op 8 mei 1980 te ( …)
(Indonesie), in het gezin van appellanten opgenomen met het oogmerk dit
kind te adopteren; 1.3. bij beschikking d.d. 3 maart 1981 heeft de
kantonrechter te Groningen voorzien in de voogdij over de minderjarige en
wel door benoeming van appellant X tot voogd en van appellante Y tot
toeziend voogdes; 1.4. het huwelijk tussen appellanten is door
inschrijving van een echtscheidingsvonnis ontbonden op 27 mei 1982; 1.5.
de minderjarige is sedert zijn komst in Nederland feitelijk verzorgd door
appellanten tezamen dan wel door appellant X alleen; 1.6. bij beschikking
van de Rechtbank te Groningen d.d. 19 sept. 1984 zijn appellanten
niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot adoptie van Max; tegen deze
beschikking heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad beroep in
cassatie in het belang der wet ingesteld, de Hoge Raad heeft bij zijn
beschikking d.d. 22 juli 1986 (NJ 1987, 316, m.nt. EAA en EAAL, red.) dit
beroep verworpen op gronden als daarin nader omschreven; op 22 febr. 1990
hebben appellanten wederom een verzoekschrift strekkende tot adoptie bij
voormelde rechtbank ingediend; bij beschikking van 17 april 1990 zijn
appellanten in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard. 2. Appellanten
stellen zich op het standpunt dat de omstandigheden sedert de hiervoor
genoemde beslissing van 17 april 1990 zijn gewijzigd en wel in die zin dat
het Gerechtshof te Arnhem op 24 juli 1990 (FJR 19915, p. 104 (E. Florijn);
red.) een arrest heeft gewezen waarbij in dat geval – kort samengevat –
een eenouderadoptie na echtscheiding is uitgesproken. Het hof is van
oordeel dat enerzijds de maatschappelijke opvattingen terzake en de
desbetreffende jurisprudentie aan verandering onderhevig lijken te zijn
en anderzijds de feitelijke situatie van Max steeds meer om een oplossing
als verzocht vraagt. Daarom kan van wijzigingen in de omstandigheden
worden gesproken en dienen appellanten in hun oorspronkelijke verzoek te
worden ontvangen. 3. Appellanten zijn meer dan vijf jaren gehuwd geweest
en zij hebben gezamenlijk de minderjarige meer dan een jaar verzorgd.
Appellanten wensten ten tijde van hun huwelijk de minderjarige te
adopteren, doch dit voornemen hebben zij niet meer voor het einde van hun
huwelijk kunnen realiseren. Appellanten wensen thans ondanks de ontbinding
van hun huwelijk de minderjarige alsnog te adopteren. 4. De minderjarige
is gedurende bijna elf jaar opgegroeid in Nederland en is aldus deel gaan
uitmaken van de Nederlandse samenleving. De opvattingen en omstandigheden
in Nederland zullen daardoor voor de minderjarige maatgevend zijn. Van een
mogelijke terugkeer naar het land van herkomst kan om verschillende
redenen geen sprake zijn. Allereerst is de band met zijn moeder verbroken
blijkens haar verklaring van overdracht van het kind d.d. 19 mei 1980,
zodat de feitelijke opvang aldaar van de minderjarige niet gewaarborgd is.
Voorts moet ervan worden uitgegaan dat aldaar voor de minderjarige
aanzienlijke aanpassingsproblemen zullen ontstaan. 5. Het vorenstaande
leidt ertoe dat het in het belang van de minderjarige moet worden geacht
dat deze in Nederland verder zal opgroeien. Er is voorts geen reden om aan
te nemen dat de minderjarige er mee gebaat zou zijn, indien plaatsing in
een ander Nederlands gezin zou kunnen worden gerealiseerd. Deze feiten en
omstandigheden nopen tot de conclusie dat het in het belang van de
minderjarige is dat de feitelijke opvoedings- en verzorgingssituatie wordt
gehandhaafd en de bestaande band met de pleegouders wordt bestendigd. 6.
De feitelijke situatie van de betreffende minderjarige onderscheidt zich
niet van die waarin een minderjarige geboren uit een huwelijk of
geadopteerd tijdens het huwelijk zich na ontbinding van dat huwelijk
bevindt. 7. Uit het vorenstaande blijkt reeds dat het niet toestaan van
de gevraagde adoptie tot een onoplosbaar dilemma zou leiden. De feitelijke
situatie van de minderjarige is immers onomkeerbaar. 8. De wetgever heeft
kennelijk met het bepaalde in de art. 1:227 en 228 BW beoogd, het belang
van het adoptiefkind te dienen door een aantal voorwaarden te stellen. 9.
Appellanten hebben zich gezamenlijk tot de rechter gewend om tot adoptie
te geraken. Zij willen de bestaande contacten met de minderjarige
handhaven en wensen zich niet te onttrekken aan hun verantwoordelijkheid
voor het opvoeden en verzorgen van de minderjarige. Onder deze
omstandigheden en gelet op de strekking van de betreffende wettelijke
bepalingen moeten onder “echtpaar” in de zin van art. 1:227 BW mede worden
begrepen gewezen echtgenoten. Appellanten zijn derhalve ontvankelijk in
hun verzoek. 10. Een zelfstandig dragende grond voor deze beslissing is
daarin gelegen dat het belang van het kind en van de pleegouders in
verband met hun recht op gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM tot
ontvankelijkheid van het adoptieverzoek moet leiden, indien de pleegouders
ook na de echtscheiding volledig de verantwoordelijkheid van het
(adoptief)ouderschap op zich willen nemen en de voorwaarden voor adoptie
– voor het overige – tijdens hun huwelijk zijn vervuld. 11. Door een –
eventueel – op die grond(en) uit te spreken adoptie zal het kind de
achternaam van de adoptievader verkrijgen en zal een beslissing moeten
worden gegeven omtrent de ouderlijke macht dan wel de voogdij over de
minderjarige. 12. Alvorens echter inhoudelijk te beslissen omtrent de
verzochte adoptie zal de Raad voor de Kinderbescherming te Groningen
worden opgedragen een desbetreffend onderzoek te verrichten en daaromtrent
binnen tien weken na heden te rapporteren. 13. Voormelde raad voor de
kinderbescherming zal tevens worden opgedragen te onderzoeken of – in het
geval de verzochte adoptie wordt uitgesproken – appellanten met de
ouderlijke macht kunnen worden belast dan wel in de voogdij over de
minderjarige moet worden voorzien. 14. De beschikking waarvan beroep zal
worden vernietigd. Het hof zal als na te melden opnieuw recht doen.

Rechters

Mrs. Falkena, Koning, Van Eck