Instantie: President Rechtbank Haarlem, 23 juli 1991

Instantie

President Rechtbank Haarlem

Samenvatting


Eiseres vordert dat gedaagde haar broer, meewerkt aan een bloedproef om
te kunnen vaststellen of hij de vader is van haar 17-jarige kind.

De President weigert de gevorderde voorziening omdat eiseres onvoldoende
aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de
gevraagde voorziening.

Zie hierover in dit nummer Theo de Roos ‘Prima vonnissen maar geen
gidsuitspraken’.

Volledige tekst

1. Verloop van de procedure

1.1. Ter terechtzitting van 10 juli 1991 heeft eiseres bij conclusie van
eis overeenkomstig de gerectificeerde dagvaarding gesteld en gevorderd dat de
President bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde
zal veroordelen om binnen 14 dagen nadat het ten deze te wijzen vonnis aan hem
zal zijn betekend, mee te werken aan een bloedproef waaruit kan worden
gedestilleerd of gedaagde de verwekker van de in de dagvaarding genoemde R.is,
welke bloedproef gehouden zal dienen te worden in een door eiseres in de regio
Haarlem aan te wijzen ziekenhuis, dan wel in het Centraal Laboratorium van de
Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis in Amsterdam, zulks op
straffe van ƒ 500,- voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft om aan het
in deze te wijzen vonnis te voldoen.

1.2. Eiseres heeft haar vordering doen toelichten door haar procureur
aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en produkties. Nadat namens
gedaagde verweer was gevoerd door zijn procureur, eveneens aan de hand van
overgelegde pleitaantekeningen en een produktie hebben partijen de stukken
overgelegd voor vonnis, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2. Het geschil van partijen

2.1. De vaststaande feiten

In dit geding kan van de volgende feiten worden uitgegaan:

a. Eiseres is de moeder van D. (geboren in 1971) en van R. (geboren op
30 juli 1974);

b. Beide kinderen zijn natuurlijke kinderen;

c. D. is erkend door H.;

d. H. voornoemd heeft op 2 april 1991 schriftelijk verklaard niet de
vader van R. te zijn;

e. Eiseres is voogdes over R.;

f. Sinds drie jaar is eiseres gehuwd met J.;

g. Rond de geboorte van de beide kinderen was eiseres ernstig verslaafd
aan alcohol, in verband met welke verslaving eiseres herhaaldelijk was
opgenomen in Sancta Maria. Tussen de opnames door verbleef zij in haar
ouderlijk huis;

h. Kort na de geboorte van R., heeft gedaagde, broer van eiseres en
verblijvend in het ouderlijk huis, de zorg voor beide kinderen van eiseres op
zich genomen;

i. D. en R. wonen nog altijd bij gedaagde. Regelmatig zoeken zij eiseres
op;

j. Ongeveer vijftien jaar geleden heeft eiseres een verklaring
geschreven met de volgende inhoud:

‘Aan de broer A.W.K.

Hierbij verklaard ik dat ik alles gelogen heb over mijn broer dat
betekent dat hij niet de vader is van R.K. De echte vader is H.

Ik heb dit gedaan om de kinderen weer te zien en te ontvangen.

Want toen in die tijd kon ik geen kant meer uit en ik wist absoluut geen
raad meer zodoende heb ik dit gedaan ik hoop dat je me nu begrijpt en
vergeeft. Ik heb inderdaad hele groten fouten gemaakt en daar ben ik ook
telang voor geboet. Ik hou van ze en dat meen ik met heel m’n hart.’

De verklaring was ondertekend door eiseres en voor ‘gezien’ getekend
door (een) medewerker van het MOB aan de Koninginneweg.

2.2. De grondslag van de vordering

Eiseres baseert haar vordering op onrechtmatig handelen van gedaagde,
bestaande in diens weigering mee te werken aan een bloedonderzoek waaruit zou
kunnen blijken of gedaagde de verwekker van R. is.

Eiseres stelt door deze weigering, die haar in het onzekere laat over
het vaderschap van R., psychische schade te lijden, waarmee tevens de
spoedeisendheid van de vordering is gegeven.

2.3. Het verweer

Gedaagde voert tot zijn verweer aan:

a. Eiseres heeft geen spoedeisend belang bij een onderzoek naar het
vaderschap van R. Hij ontkent vader van R. te zijn.

b. Eiseres heeft geen belang bij de medewerking van gedaagde aan een
bloedonderzoek, dan wel is haar belang niet groter dan het belang van gedaagde
bij handhaving van het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam.

c. Zonder medewerking van R. zal een onderzoek van gedaagde zonder
resultaat blijven.

d. De kosten van een bloedonderzoek, zo gedaagde tot medewerking daaraan
zou worden veroordeeld, behoren voor rekening van eiseres te komen, evenals de
kosten van dit geding.

3. De beoordeling van het geschil

3.1. Naar het oordeel van de President heeft eiseres onvoldoende
aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde
voorziening.

3.2. Op geen enkele wijze heeft eiseres immers aangetoond – bijvoorbeeld
aan de hand van een verklaring van een haar behandelende arts – dat de
onzekerheid over de identiteit van de vader van R., 17 jaar na R.’s geboorte,
eiseres thans zodanige psychische schade toebrengt dat ingrijpen van de
President door middel van de gevraagde voorziening geboden is.

In tegendeel: naar eiseres ter terechtzitting heeft verklaard, heeft de
aan de GG & GD verbonden medewerker, die eiseres in verband met haar
alcoholproblematiek al lange tijd meemaakt, eiseres aangeraden in haar eigen
belang haar pogingen om achter de identiteit van R.’s vader te komen te laten
rusten. Eiseres heeft voorts desgevraagd ter zitting laten weten, dat zij
volstrekt zeker is van het vaderschap van gedaagde, zodat het onderhavige
geding – anders dan zij aanvankelijk heeft gesteld – niet door haar is
aangespannen om een bestaande onzekerheid op te lossen, maar omdat zij – zoals
zij verklaarde – ‘haar recht wil’, hetgeen een ander licht op haar vordering
werpt.

3.3. Wegens het ontbreken van een spoedeisend belang moet derhalve de
gevraagde voorziening worden geweigerd.

3.4. Ten overvloede – veronderstellenderwijs een spoedeisend belang
aannemende – overweegt de President het volgende.

3.5. Gedaagde beroept zich op het belang dat hij heeft bij handhaving
van zijn recht op onaantastbaarheid van het lichaam.

Toewijzing van de vordering van eiseres zou een inbreuk op dit
grondwettelijk recht betekenen. Voorzover al daartoe zou kunnen worden
besloten zonder wettelijke basis – waarvan niet zonder meer kan worden
uitgegaan – zou tenminste moeten worden geoordeeld dat het belang van gedaagde
bij eerbiediging van bedoeld recht ondergeschikt is aan het belang dat eiseres
heeft bij medewerking van gedaagde aan het door eiseres gewenste
bloedonderzoek.

3.6. Eiseres voert als belang aan haar dringend verlangen naar
bevestiging van haar zekerheid over de identiteit van R.’s vader.

3.7. Dit op zich te respecteren verlangen moet voor een afweging van
belangen als hiervoor bedoeld worden bezien tegen de achtergrond van de
volgende – mede door gedaagde bij zijn verweer betrokken – feiten en
omstandigheden:

a. Eiseres heeft haar stelling dat gedaagde haar in het verleden heeft
verkracht, ter zitting laten varen. Zij heeft geen feiten en/of omstandigheden
gesteld, waaruit een – laat staan een zwaarwegend – vermoeden kan worden geput
dat gedaagde de vader is. Er is slechts sprake van een door eiseres geopperde
mogelijkheid. In dit verband kan ook de door eiseres indertijd geschreven,
onder 2.1. sub j geciteerde, verklaring niet zonder betekenis blijven.

b. Het door eiseres verlangde bloedonderzoek heeft niet alleen gevolgen
voor partijen maar ook voor R. Weliswaar heeft eiseres aangegeven dat ook R.
nieuwsgierig is wie zijn vader is maar niet is onderzocht of R. de
uiteindelijke resultaten van een bloedonderzoek wel onder ogen wil c.q. kan
zien. De emotionele effecten op R. van welke uitslag van het bloedonderzoek
ook laten zich slechts raden.

c. Over een jaar kan R. zelfstandig in dit verband elke actie ondernemen
die hem gewenst voorkomt.

d. Een weigering van R. om mee te werken aan een bloedonderzoek maakt
ook een eventuele medewerking van gedaagde nutteloos. Het door eiseres beoogde
resultaat (g edaagde is – met de grootst mogelijke zekerheid – wel/niet de
vader van R.) is alleen te bereiken na onderzoek van eiseres, gedaagde en R.
Het is in het geheel niet zeker of R. aan een onderzoek wil meewerken.
Gedaagde heeft ter zitting zelfs verklaard dat R. daartoe niet bereid is.

3.8. In het licht van het voorgaande zou ook een eventuele afweging van
de belangen van partijen, mede afgezet tegen het onzekere belang van R. als
direct betrokkene, moeten leiden tot de conclusie dat de gevraagde voorziening
– zo deze al geoorloofd zou zijn – moet worden geweigerd.

3.9. Nu partijen broer en zuster zijn, zullen de proceskosten worden
gecompenseerd als na te melden.

4. Beslissingen

De President, rechtdoende in kort geding,

4.1. Weigert de gevraagde voorziening;

4.2. Compenseert de kosten van het geding in dier voege, dat iedere
partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mr. C.A. Terwee-Van Hilten