Instantie: Commissie gelijke behandeling, 16 juli 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is bijna zes jaar werkzaam geweest als gemeentelijk
deurwaarder. Zij had geen ervaring als deurwaarder. Zij vergelijkt zich met
haar voorgangster die een hogere vergoeding ontving. Tijdens verzoeksters
eerste jaar was haar contract gelijkluidend aan dat van haar voorganger,
daarna werd een functie-onderdeel uit het contract verwijderd. Commissie gaat
in op stelling van verzoekster dat sprake was van een gezagsverhouding. Arbeid
van gelijke waarde gedurende het eerste jaar. Gezien de relevante
kwalificaties van haar voorganger (hij was gerechtsdeurwaarder) en zijn
ervaring geen ongelijke beloning. Na het eerste jaar geen arbeid van gelijke
waarde en derhalve geen recht op gelijke beloning.

Commissie gaat ook in op stelling van de wederpartij dat verzoekster
zelfstandig zou zijn. Geen strijd met de wet op het punt van de vergoeding,
gezien de relevante kwalificaties en ervaring van de maatman.

Verband tussen beroep op de wet en beëindiging relatie niet aannemelijk
gemaakt.

NB.: tussenbeslissing uitgebracht op 17 december 1990.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 5 oktober 1990 verzocht mevrouw … te Tjerkgaast (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid met spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of het College van
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Skarsterlan (hierna: de
wederpartij) onderscheid heeft gemaakt jegens haar, in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Verzoekster verrichtte ten behoeve van de wederpartij werkzaamheden als
deurwaarder. Zij ontving voor deze werkzaamheden een lagere vergoeding dan
haar mannelijke voorganger. Zij is van mening dat de wederpartij hiermee heeft
gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. Naar aanleiding van het verzoek heeft de Commissie op 17 december
1990 een tussenbeslissing uitgebracht. De inhoud van deze tussenbeslissing
wordt hier in zijn geheel ingevoegd (opgenomen achter dit oordeel).

Vervolgens is de zaak volgens de normale procedure afgehandeld. Daarbij
heeft de Commissie, conform de tussenbeslissing, een nader onderzoek
ingesteld. Zij is daarbij ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2.2. Na afloop van het nader onderzoek zijn partijen uitgenodigd hun
standpunten nogmaals toe te lichten tijdens een zitting op 22 mei 1991.
Partijen hebben van deze uitnodiging geen gebruik gemaakt.

De beraadslagingen hebben plaatsgevonden op 22 mei 1991. Hierbij waren
aanwezig:

– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)

– dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer)

– mw mr I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer)

– dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)

– mw mr A.C. Possel (lid Kamer)

– mw mr G.L.M. Lenssen (plaatsvervangend secretaris).

Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET NADER ONDERZOEK

De feiten

3.1. Tijdens het nader onderzoek heeft de Commissie nadere informatie
ingewonnen bij verzoekster. Ook is met twee medewerkers van de wederpartij
gesproken. Beiden hebben als comptabele samengewerkt met verzoekster (de een
tot 1986, de ander vanaf 1986). Tenslotte is ook gesproken met een oud-
medewerkster van de wederpartij, zij was kassier in de periode 1984-1987.

Dit heeft de volgende aanvullende informatie opgeleverd.

3.2. Verzoekster heeft midden 1984 gesolliciteerd naar de functie van
deurwaarder plaatselijke belastingen bij de wederpartij. De door de
wederpartij overgelegde advertentietekst vermeldde behalve de te verrichten
werkzaamheden en functie-wensen ook dat de beloning en aanstelling in
onderling overleg zouden worden overeengekomen. Overigens kon verzoekster niet
bevestigen dat het deze tekst was naar aanleiding waarvan zij heeft
gesolliciteerd.

In de eindfase van de selectieprocedure heeft de wederpartij een keuze
gemaakt tussen verzoekster en een mannelijke kandidaat. De keuze is gevallen
op verzoekster. Partijen zijn het eens dat in een gesprek in oktober 1984
onder meer het te vergoeden uurbedrag is besproken. Over de precieze inhoud
van dit gesprek lopen de meningen uiteen (zie 3.6.). In elk geval zijn
partijen een uurtarief van ƒ 40,- overeengekomen, met de afspraak dit na een
jaar bij te stellen. Het uurtarief is na een jaar verhoogd met ƒ 5,-.

Verzoekster heeft bij de belastingen geinformeerd of ze BTW- plichtig
was. Dat was niet het geval.

3.3. Bij aanvang van haar werkzaamheden kreeg verzoekster, die geen
ervaring had als deurwaarder, twee boekwerken ter inzage; een boek over de
heffingen door lagere overheden en een modellenboek belastingen. De kassier
heeft haar wegwijs gemaakt op de afdeling. Er is geen afspraak gemaakt over de
frequentie waarmee verzoekster zou informeren naar te betekenen dagvaardingen.
De meningen van verzoekster en wederpartij over de bij aanvang van de
werkzaamheden gegeven instructies lopen uiteen (zie 3.7.).

3.4. Het opstellen van dwangbevelen is de taak van de kassier. Nadat de
comptabele ze daarna heeft ondertekend, worden ze afgegeven aan of opgestuurd
naar de deurwaarder. Toen verzoekster met haar werkzaamheden begon, bestond er
een achterstand in het vervaardigen van dwangbevelen, veroorzaakt door de
drukke werkzaamheden. Verzoekster heeft toen zelf dwangbevelen getypt. Zij
kreeg daartoe inzage in de daarvoor benodigde stukken op het gemeentehuis.
Verzoekster verrichtte ook andere typewerkzaamheden op het gemeentehuis. Een
eigen werkplek binnen de afdeling had zij niet.

Haar voorganger verrichte al zijn werkzaamheden thuis.

3.5. De wederpartij en de voormalige kassier hebben aangegeven dat
verzoekster haar werk goed deed. Volgens de voormalige kassier heeft zij
daarom ook nimmer, via de comptabele, opmerkingen hoeven maken over de
werkwijze van verzoekster.

De standpunten van partijen

Verzoekster en wederpartij verschillen op een aantal punten van mening
over het verloop van de gebeurtenissen.

Zij stellen het volgende.

3.6. Ten aanzien van de sollicitatieprocedure:

Volgens verzoekster heeft de wederpartij haar gevraagd wat zij wilde
verdienen. Aangezien zij geen notie had van wat ze kon vragen, heeft zij de
wederpartij gevraagd een bedrag te noemen. Hoe hoog dit was weet zij niet
meer. Verzoekster gaat er echter van uit dat een (eerste) bod nooit het
maximale is en daarom heeft zij de wederpartij gevraagd dit bedrag te
verhogen. De wederpartij zou toen op een uurtarief van ƒ 40,- zijn uitgekomen.
De afspraak zou zijn gemaakt het tarief elk jaar bij te stellen. Na het eerste
jaar is dit, op haar verzoek, ook gebeurd, daarna niet meer. Verzoekster vond
het vervelend om er weer naar te vragen en heeft dit toen achterwege gelaten.

Tijdens de sollicitatieprocedure is volgens verzoekster ook gesproken
over de exploitkosten. De wederpartij zou hebben gezegd dat de vorige
deurwaarder wel exploitkosten ontving maar dat zij in plaats van een
vergoeding voor exploitkosten een reiskostenvergoeding zou krijgen. Overigens
vond verzoekster het wel redelijk dat haar voorganger een uurvergoeding en
exploitkosten ontving. Zij ging er namelijk van uit dat hij gebruik maakte van
de diensten van het bureau waar hij werkzaam was en een groter bureau heeft
meer indirecte kosten.

Ook over het al dan niet in loondienst werken is volgens verzoekster
gesproken. Verzoekster wilde graag in loondienst werken maar de wederpartij
voelde er niet voor omdat het om werkzaamheden voor slechts enkele uren per
maand ging. Over het feit dat verzoekster geen gerechtsdeurwaarder is zou niet
gesproken zijn.

De wederpartij stelt dat verzoekster een bepaald uurtarief vroeg, waarin
alle kosten waren opgenomen. Zij is daarmee accoord gegaan. De vergoeding van
exploitkosten is volgens haar geen onderwerp van gesprek geweest.

De andere opbouw van het uurtarief van verzoekster vergeleken met dat
van haar voorganger, is mede veroorzaakt door de andere werkomstandigheden. De
voorganger van verzoekster verrichte de werkzaamheden vooral op zaterdag.
Daarnaast zou zijn vergoeding resultaat zijn geweest van moeilijke
onderhandelingen; de voorganger was toen de enige kandidaat voor de functie.

De buitendienstambtenaar die voor verzoeksters voorganger de
deurwaarderswerkzaamheden (in loondienst) verrichtte, ontving alleen
exploitkosten. Verzoeksters opvolger ontvangt net als verzoekster een
uurtarief, dat overigens iets hoger ligt. Dit hogere tarief voor de opvolger
van verzoekster en de lagere vergoeding van verzoekster vergeleken met die van
haar voorganger, vinden hun oorzaak in het feit dat de voorganger en de
opvolger van verzoekster (kandidaat-)gerechtsdeurwaarders zijn. Een
gerechtsdeurwaarder heeft volgens de wederpartij recht op een hogere
vergoeding dan degene die niet deze opleiding heeft gevolgd. De
gerechtsdeurwaarder kan immers zelf beslagen en executies afhandelen. Dat
betekent volgens de wederpartij dat ook wanneer deze beide personen feitelijk
hetzelfde werk zouden verrichten, de gerechtsdeurwaarder op grond van zijn
bevoegdheid een hogere beloning toekomt.

Ter zitting van 1 november 1990 gaf de wederpartij aan dat in de periode
waarin verzoekster gemeentelijk deurwaarder was, een gerechtsdeurwaarder werd
ingeschakeld voor de beslagleggingen. Volgens verzoekster is dit dan in elk
geval niet naar aanleiding van haar dwangbevelen gedaan. Wel gaf zij aan
eenmaal op het punt te hebben gestaan een gerechtsdeurwaarder in te schakelen
voor een beslaglegging. Dit bleek echter geen zin te hebben aangezien de
client inmiddels failliet was.

3.7. Ten aanzien van de door de wederpartij gegeven instructies of
richtlijnen:

Verzoekster stelt volledig te zijn ingewerkt door de wederpartij. Zij
had immers geen ervaring als deurwaarder. Over haar werkwijze heeft zij in de
beginfase regelmatig overleg gevoerd met de eerste comptabele. Zo moest zij
aanvankelijk steeds twee formulieren invullen voor haar declaraties. Op haar
verzoek is dit teruggebracht tot een formulier.

De in artikel 4 van de aangegane overeenkomst genoemde aanwijzingen
bestonden volgens haar uit eventuele opdrachten ten aanzien van:

– het direct (dezelfde dag) afhandelen van dringende gevallen; deze
opdracht heeft zij ook wel eens gekregen

– aanpassing van haar handelwijze, bijvoorbeeld naar aanleiding van
klachten; een winkelier heeft een keer over haar optreden geklaagd. Zij is
toen door de comptabele ter verantwoording geroepen. Zij bleek echter geen
fouten te hebben gemaakt.

– eventueel voorkomende uitzonderlijke situaties.

Verzoekster zegt verder vrij te zijn geweest in het bepalen van de
volgorde waarin en het tijdstip waarop zij dwangbevelen betekende.

Volgens verzoekster bestond er een gezagsverhouding tussen de comptabele
en haar. Tussen de medewerkers op de afdeling en haar bestond een
gelijkwaardige relatie. Dit laatste werd door de voormalige kassier van de
wederpartij bevestigd. Verzoekster bestrijdt de voormalige kassier waar deze
zegt dat verzoekster geen loonbeslag deed. Zij stelt dit altijd zelf te hebben
gedaan.

Volgens de wederpartij kunnen alleen de boekwerken die zij ter inzage
heeft gegeven en het in de overeenkomst gestelde als schriftelijke instructie
worden aangemerkt. Met de in de overeenkomst genoemde aanwijzingen zijn
volgens de wederpartij geen speciale aanwijzingen bedoeld. Artikel 4 moet
worden gezien als een kapstokartikel, om aan te geven wie vanuit de gemeente
als aanspreekpunt fungeert. Verder heeft de wederpartij verzoekster verteld
dat dwangbevelen ook via de burgemeester kunnen worden betekend. Zij zegt geen
instructies te hebben gegeven over de volgorde van betekening van dwangbevelen
of termijnen waarbinnen deze betekend moesten worden.

Verzoekster had volgens de wederpartij de bevoegdheid advies te geven
over de oninbaarheid van vorderingen.

3.8. Ten aanzien van de dagelijkse gang van zaken:

Verzoekster zegt dwangbevelen, rapporten en declaraties het eerste jaar
thuis te hebben getypt. Daarna typte ze de dwangbevelen op het gemeentehuis
omdat de controlemogelijkheden daar groter waren. Daarnaast verrichtte
verzoekster op het gemeentehuis ook andere werkzaamheden, zoals het
telefoneren met debiteuren. Zij was voor haar werk immers alleen op het
gemeentehuis te bereiken. Als zij niet aanwezig was maakte een medewerker van
de wederpartij voor haar een notitie.

Vooral in de beginfase was verzoekster regelmatig op het gemeentehuis.
Later, toen de achterstand wat was weggewerkt en er minder dwangbevelen waren,
werd dit minder. De voormalige kassier heeft dit bevestigd. Dat haar
voorganger vrijwel niet op het gemeentehuis kwam, lag volgens verzoekster niet
aan de ligging van zijn woonplaats. Zowel zijzelf als haar voorganger wonen op
ongeveer tien kilometer afstand van het gemeentehuis.

Op basis van de door haar voorganger ingediende declaraties constateert
verzoekster dat hij zijn werkzaamheden voor de gemeente hoofdzakelijk ‘s
avonds uitvoerde en niet, zoals de wederpartij zegt, op zaterdag. Wanneer
verzoekster mensen perse thuis moest treffen ging zij ook weleens ’s avonds op
pad.

Volgens de wederpartij was verzoekster ook op het gemeentehuis aanwezig
voor het typen van rapportages bij dwangbevelen en het opstellen van haar
declaraties.

De werkverhouding van de wederpartij met verzoekster verschilde niet van
die met haar voorganger. Dit hoewel de voorganger van verzoekster in verband
met zijn woonplaats en werktijden vrijwel nooit op het gemeentehuis kwam.

3.9. Voor het overige heeft verzoekster nog het volgende opgemerkt.

Zij heeft bij het desbetreffende deurwaarderskantoor geinformeerd naar
de deurwaarder die haar zou zijn opgevolgd. De betrokken deurwaarder ontkende
werkzaamheden te verrichten voor de wederpartij.

Over het verband dat zou bestaan tussen de beëindiging van de
overeenkomst en haar beroep op de Commissie merkte verzoekster op dat zij het
niet eens was met de grond van het ontslag. De wederpartij wilde haar geen
hogere vergoeding geven en heeft de overeenkomst beeindigd.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid heeft gemaakt
in strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen door aan
verzoekster een lagere vergoeding toe te kennen voor haar werkzaamheden dan
aan haar voorganger. Daarnaast heeft verzoekster een beroep gedaan op artikel
1a lid 4 WGB respectievelijk -indien artikel 1b WGB van toepassing zou zijn-
artikel 1637ij lid 6 BW.

4.2. Allereerst gaat de Commissie in op de vraag naar de ongelijke
beloning van verzoekster.

Het onderzoek van de Commissie heeft zich uitgestrekt over de periode
november 1984 tot aan de beëindiging van het laatste contract tussen
verzoekster en de wederpartij in 1990. Tot 1 juli 1989 waren de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen in de burgerlijke openbare dienst (WGBbod,
Stb. 1980, 384) en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGBoud,
Stb. 1980, 86) van kracht. Per 1 juli 1989 zijn deze wetten ingetrokken en
vervangen door de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
(WGB, Stb. 1989, 168). De beloning van verzoekster en haar voorganger zal
worden getoetst aan de bepalingen van de WGBbod respectievelijk WGBoud voor de
periode tot 1 juli 1989 en aan de bepalingen van de WGB voor de periode na 1
juli 1989.

4.3. Partijen hebben in het nader onderzoek hun stellingen over de aard
van hun relatie gehandhaafd.

De Commissie stelt vast dat de onduidelijkheid over de aard van deze
rechtsbetrekking daarmee is blijven bestaan. Zij zal derhalve op beider
stellingen ingaan.

Verzoekster stelt dat haar relatie met de wederpartij wordt bestreken
door artikel 1 WGBbod respectievelijk artikel 1a of 1b WGB. Zij is van mening
dat, niettegenstaande de tekst van het gesloten contract, er een
gezagsverhouding bestond tussen haar en de wederpartij. Aanknopingspunten voor
deze stelling kunnen worden gevonden in het feit dat de wederpartij haar vanaf
het begin heeft ingewerkt en begeleid en haar uitleg van de betekenis, ook in
de praktijk, van artikel 4 van haar contract met de wederpartij.

Voor het geval, zoals verzoekster stelt, sprake is van een
gezagsverhouding tussen verzoekster en de wederpartij, moet worden getoetst
aan artikel 1 WGBbod respectievelijk artikel 1a of 1b WGB. Artikel 1 WGBbod
respectievelijk artikel 1a WGB bepaalt dat het bevoegd gezag geen onderscheid
mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van de beloning van de arbeid.
In de huidige WGB is deze bepaling uitgewerkt. In de artikelen 7 WGB en verder
is bepaald dat een arbeider die arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde
verricht als een arbeider van het andere geslacht, recht heeft op een gelijke
beloning. Van gelijke beloning is sprake indien deze is berekend op grondslag
van gelijkwaardige maatstaven.

Ook wanneer anders dan op arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling
onder gezag arbeid wordt verricht geldt het recht op gelijke beloning. Artikel
1b WGB verklaart voor deze gevallen artikel 1637ij Burgerlijk Wetboek (met een
vergelijkbare inhoud als artikel 1a WGB voor wat betreft de beloning door een
privaatrechtelijke werkgever) van overeenkomstige toepassing.

4.4. De Commissie heeft al eerder vastgesteld dat onder omstandigheden
ook een voorganger als maatman kan worden aangewezen (Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 12 februari 1991,
oordeelnummer 333-91-11). In het onderhavige geval treedt alleen verzoekster
op als gemeentelijk deurwaarder. De Commissie aanvaardt derhalve de voorganger
van verzoekster in deze als maatman.

In de periode 1 november 1984 tot 1 november 1985 was het contract
tussen verzoekster en de wederpartij gelijkluidend aan dat van haar voorganger
met de wederpartij.

De Commissie stelt vast dat in deze periode sprake is van arbeid van
gelijke waarde.

In de periode na 1 november 1985 is in het contract van verzoekster het
beslagleggen op en executeren van roerende en onroerende goederen vervallen.

De Commissie is van mening dat deze werkzaamheden een zodanige
zelfstandige betekenis hadden voor de functie, dat bij ontbreken daarvan niet
meer gesproken kan worden van arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde,
en derhalve ook geen aanspraak bestaat op gelijke beloning.

Vervolgens is de vraag aan de orde of de wederpartij bij de beloning van
verzoekster en maatman voor de periode van 1 november 1984 tot 1 november 1985
gelijkwaardige maatstaven heeft gehanteerd.

De wederpartij heeft ter verklaring van het verschil in beloning gewezen
op de relevante kwalificaties en de ruime ervaring van maatman als
(kandidaat-)gerechtsdeurwaarder. Hij kon zelf beslagleggingen en executies
afhandelen. Verzoekster daarentegen moest geheel worden ingewerkt in de
werkzaamheden en heeft ook eenmaal op het punt gestaan een zaak in handen te
geven van een gerechtsdeurwaarder.

Het hebben van relevante kwalificaties en ervaring moeten worden
beschouwd als deugdelijke beloningsmaatstaven. Zij vormen naar de mening van
de Commissie in dit geval een voldoende toereikende verklaring voor het
beloningsverschil in de onderhavige periode.

De Commissie concludeert dat ingeval, zoals verzoekster stelt, gelet op
de gezagsverhouding sprake is van een overeenkomst in de zin van artikel 1
WGBbod of voor de periode na 1 juli 1989 in de zin van artikel 1a of 1b WGB,
niet gebleken is dat de wederpartij in strijd heeft gehandeld met de wetgeving
gelijke behandeling.

4.5. De stelling van de wederpartij luidt dat verzoekster werkzaam was
als zelfstandige. Zij kent aan artikel 4 van de overeenkomst met verzoekster
een andere betekenis toe dan verzoekster. Verder was verzoekster volgens de
wederpartij vrij in de planning van haar werkzaamheden, de wederpartij oefende
daar geen invloed op uit. Deze door de wederpartij aangevoerde argumenten
bieden steun aan haar stelling dat tussen haar en verzoekster geen
gezagsverhouding bestond.

Voor het geval dat, zoals de wederpartij stelt, geen sprake is van een
gezagsverhouding, moet worden getoetst aan artikel 2 WGBoud respectievelijk
artikel 2 WGB.

Artikel 2 WGBoud respectievelijk artikel 2 WGB bepaalt dat het niet is
toegelaten onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de
voorwaarden voor de toegang tot en de mogelijkheden tot ontplooiing binnen het
vrije beroep. Artikel 2 WGB voegt daar nog het verbod van onderscheid in de
mogelijkheden tot uitoefening aan toe.

In de periode 1 november 1984 tot 1 november 1985 was het contract
tussen verzoekster en de wederpartij gelijkluidend aan dat van haar voorganger
met de wederpartij.

In de periode na 1 november 1985 is in het contract van verzoekster het
beslagleggen op en executeren van roerende en onroerende goederen vervallen.

De wederpartij heeft ter verklaring van het verschil in financiele
vergoeding aangevoerd het grote verschil in kwalificaties en ervaring tussen
verzoekster en maatman, en voorts, voor wat betreft de periode na 1 november
1985, het verschil in contractuele werkzaamheden.

Los van de vraag welke mogelijke andere criteria in het licht van
artikel 2 al dan niet toelaatbaar moeten worden geacht, is de Commissie van
mening dat kwalificaties en ervaring in ieder geval deugdelijke criteria zijn
voor een verschil in financiele vergoeding.

De Commissie concludeert dat niet is komen vast te staan dat de
wederpartij onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 2
WGBoud respectievelijk artikel 2 WGB.

4.6. Verzoekster heeft tevens een beroep gedaan op artikel 1a lid 4 WGB
respectievelijk -indien artikel 1b WGB van toepassing zou zijn- artikel 1637ij
lid 6 BW.

Tijdens het nader onderzoek is de Commissie niet van nadere
omstandigheden gebleken die aannemelijk maken dat er een verband bestaat
tussen het beroep van verzoekster op de wet en het besluit van de wederpartij
de relatie te beeindigen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet is komen vast te
staan dat het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente
Skarsterlan te Joure onderscheid naar geslacht heeft gemaakt jegens mevrouw
… te Tjerkgaast in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen in de openbare dienst, de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (oud) respectievelijk de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen.

Rechters

mr. C.H.S. Evenhuis, voorzitter; drs. C.M. Sjerps, secretaris