Instantie: Commissie gelijke behandeling, 12 juli 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster vergelijkt zich met voorganger die een hoger salaris
ontving. Twee onderzoeksperiodes. In de eerste periode arbeid van gelijke
waarde. Werkgever beroept zich ten aanzien van het beloningsverschil op het
verschil in werkzaamheden, het laatstgenoten salaris van verzoekster, het
belang van de functie voor de organisatie en de wijze van functioneren en de
werkinzet van beide functionarissen. Geen noemenswaardig verschil in
werkzaamheden. Belang van de functie voor organisatie is gelijk.

Laatstgenoten salaris kan geen zelfstandige verklaring zijn voor
beloningsverschil voor arbeid van gelijke waarde. Geen duidelike doorzichtige
en objectiveerbare criteria. Derhalve geen toereikende verklaring voor het
beloningsverschil. Strijd met de wet.

In de tweede onderzoeksperiode geen arbeid van (nagenoeg) gelijke
waarde. Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 14 maart 1990 verzocht mevrouw … (hierna: verzoekster) te Den
Haag de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de … , thans … (hierna: de
wederpartij), jegens haar onderscheid maakt/heeft gemaakt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

1.2. Verzoekster is werkzaam bij de wederpartij. Zij stelt dat zij de
functie vervult van de inmiddels gepensioneerde heer … (hierna: maatman).
Verzoekster is van mening dat de arbeid die zij verricht van gelijke dan wel
nagenoeg gelijke waarde is als de arbeid die maatman verrichtte, terwijl zij
een lager loon ontvangt dan maatman destijds. Verzoekster acht dit in strijd
met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld.

2.2. Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun standpunten
weer te geven.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. De Commissie is
hierbij ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn
gesprekken gevoerd met de wederpartij, verzoekster en maatman. Van het
onderzoek ter plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd 11 april 1991.

2.3. De Commissie heeft partijen vervolgens opgeroepen te verschijnen
tijdens een zitting op 22 mei 1991.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– mw

– dhr mr (gemachtigde, FNV rechtskundige

dienst)

van de kant van de wederpartij

– dhr (algemeen secretaris)

– dhr mr drs R.W.J. van Veen (advocaat)

– mw (toehoorster)

– mw (toehoorster)

van de kant van de Commissie

– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)

– dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer)

– mw mr I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer)

– dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)

– mw mr A.C. Possel (lid Kamer)

– mw mr G.L.M. Lenssen (plaatsvervangend secretaris)

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder paragraaf 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een federatie van werkgeversorganisaties in het
beroepspersonen- en beroepsgoederenvervoer, en is ontstaan na een fusie tussen
twee verenigingen op 1 januari 1990. Een van deze twee verenigingen, een
werkgeversvereniging in het personenvervoer (hierna: de rechtsvoorganger),
heeft in februari 1988 een personeelsadvertentie geplaatst. Zij vraagt hierin
om een ‘secretaris met boekhoudervaring’.

De rechtsvoorganger had deze advertentie geplaatst omdat er een vacature
zou ontstaan in verband met het komende vertrek van maatman. Maatman, die
sinds 1946 werkzaam was bij de rechtsvoorganger, zou in november 1988 zijn
dienstverband beeindigen omdat hij dan de pensioengerechtigde leeftijd bereikt
had. Zijn functie was destijds ‘chef de bureau/plaatsvervangend algemeen
secretaris’.

3.2. Verzoekster heeft naar aanleiding van deze personeelsadvertentie
bij de voorganger gesolliciteerd naar de desbetreffende functie. Verzoekster
is vervolgens in maart 1988 tweemaal uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek.
Zij heeft voornamelijk met de algemeen secretaris van de rechtsvoorganger (en
thans nog van de wederpartij) gesproken. Maatman was eveneens bij een gedeelte
van de gesprekken aanwezig. Verzoekster heeft een salaris van ƒ 5.000,- bruto
per maand gevraagd, hetgeen correspondeerde met haar laatstgenoten salaris
omgerekend naar 40 uur per week. Maatman heeft schriftelijk verklaard dat hij
en de algemeen secretaris vonden dat verzoekster zich eerst moest bewijzen,
alvorens zij dit salaris zou kunnen verdienen.

Partijen verschillen verder van mening over de inhoud van de gevoerde
gesprekken (zie onder paragraaf 3.8. en 3.9.).

3.3. Verzoekster is op 1 april 1988 in dienst getreden bij de
rechtsvoorganger. Haar functie bij de voorganger is in de aangegane
arbeidsovereenkomst aangeduid als ‘secretaresse van de algemeen secretaris’.
In de arbeidsovereenkomst werd haar functie als ‘boekhoudster’ omschreven. In
het jaarverslag van de wederpartij van 1988 is de functie van verzoekster
aangeduid als ‘administrateur’ met de vermelding dat in de opvolging van
maatman is voorzien door het aantrekken van verzoekster als administrateur.

Van 1 april tot 1 mei 1988 was verzoekster in deeltijd (17,5 uur per
week) werkzaam voor een salaris van ƒ 1.860,- bruto per maand.

Met ingang van 1 mei 1988 werkte zij 37,5 uur per week voor een salaris
van ƒ 4.000,- bruto per maand (ongeveer ƒ 4.260,- bij een 40-urige werkweek).

Vanaf 1 januari 1990 is verzoekster 40 uur per week werkzaam voor een
salaris van ƒ 4.343,- bruto per maand.

Verzoekster was op het moment van indiensttreding 49 jaar.

Zij was, voordat zij bij de wederpartij in dienst trad, reeds 27 jaar
werkzaam. Haar laatste functie was die van directeur van een vereniging. Deze
functie hield onder andere in dat zij leiding gaf aan het secretariaat; de
aangesloten leden adviseerde; de boekhouding en ledenadministratie opzette en
bijhield; de bestuursvergaderingen voorbereidde en notuleerde. Het
laatstgenoten salaris van verzoekster bedroeg ƒ 2.500,- bruto voor een
20-urige werkweek.

Maatman is in 1946 bij de voorganger in dienst getreden. Maatman heeft
gedurende zijn 42-jarig dienstverband achtereenvolgens gewerkt als
assistent-boekhouder, boekhouder II, boekhouder I, boekhouder, administrateur,
chef de bureau en plaatsvervangend algemeen secretaris (in 1985). Deze
benoemingen zijn alle formeel door het bestuur bekrachtigd. Toen maatman in
1985 naast zijn functie als chef de bureau tevens plaatsvervangend algemeen
secretaris werd, kreeg hij vanwege zijn bevordering ƒ 300,- toeslag bovenop
zijn salaris. Zijn salaris bedroeg toen ƒ 6.085,39 bruto per maand. Op de
datum van pensionering bedroeg zijn salaris door trendmatige aanpassingen ƒ
6.188,85. Maatman heeft de jaren voorafgaande aan zijn benoeming tot
plaatsvervangend algemeen secretaris geen loonsverhogingen gevraagd, omdat hij
zichzelf een te dure kracht vond.

3.4. De statuten van de voorganger bepalen dat de plaatsvervangend
algemeen secretaris, die door het bestuur benoemd is, de vergaderingen mag
bijwonen. Verder is in de statuten bepaald dat het bestuur, de voorzitter en
de algemeen secretaris of de plaatsvervangend algemeen secretaris tezamen de
vereniging in en buiten rechte vertegenwoordigen.

Een van de werkzaamheden van maatman was het bijwonen en secretarieel
verzorgen van bestuurs- en ledenvergaderingen. Verzoekster heeft deze
werkzaamheden vanaf het moment van haar indiensttreding tot en met maart 1989
verricht. Het bestuur heeft haar daarna de toegang tot de vergaderingen
ontzegd op grond van het feit dat verzoekster niet bevoegd was de
vergaderingen bij te wonen. In april 1989 is een andere werknemer, die reeds
acht jaar in dienst was bij de rechtsvoorganger, benoemd tot plaatsvervangend
algemeen secretaris.

3.5. Verzoekster en maatman zijn niet ingeschaald volgens een
functiewaarderingssysteem. Ook thans past de wederpartij geen
functiewaarderingssysteem toe. Evenmin is er een CAO van toepassing.

De wederpartij heeft tijdens het onderzoek van de Commissie de volgende
criteria genoemd die bij de beloning van verzoekster en maatman een rol hebben
gespeeld:

a. de marktwaarde/laatstgenoten salaris van de functionaris;

b. een salarissysteem uit 1981;

c. het belang van de functie voor de organisatie;

d. de wijze van functioneren en de werkinzet.

3.6. Ten behoeve van het onderzoek van de Commissie zijn de functies van
verzoekster en maatman geinventariseerd en gewaardeerd door een medewerker van
de Loontechnische Dienst. Er zijn twee beoordelingstijdsvakken gekozen,
namelijk de periode van 1 oktober 1988 (feitelijk vertrek van maatman) tot
april 1989 en van half april 1989 tot januari 1990. In het eerste tijdvak
woont verzoekster nog de bestuursvergaderingen bij. In het tweede tijdvak is
haar de toegang tot de bestuursvergadering ontzegd door het bestuur, zodat
haar functie in die periode gewijzigd is. Aangezien noch de rechtsvoorganger
noch de wederpartij een functiewaarderingssysteem hanteert, zijn de functies
gewaardeerd aan de hand van een gangbaar functiewaarderingssysteem. De
functiebeschrijvingen zijn gebaseerd op de verklaringen van verzoekster en
maatman en de door beiden ingevulde functie- inventarisatie-formulieren.

De wederpartij heeft, met enkele kanttekeningen (zie hierna onder 3.9)
de functiebeschrijvingen geaccordeerd en ondertekend.

De functiebeschrijvingen in het eerste tijdvak waren identiek en
scoorden beide 174 punten.

De waardering van de functies in het tweede tijdvak heeft geleid tot een
score van 159 punten voor de functie van verzoekster en 174 punten voor die
van maatman. Het verschil in punten wordt veroorzaakt door het feit dat
verzoekster in het tweede tijdvak niet meer de vergaderingen bijwoont,
notuleert en secretarieel voorbereidt.

Het verschil in punten tussen de functie van verzoekster en maatman in
het tweede tijdvak bedraagt 15 punten. In het door de LTD gehanteerde
functiewaarderingssysteem wordt bij functies met 50 tot 200 punten een
verschil van 20 punten tussen de opeenvolgende functiegroepen/salarisschalen
aangehouden.

3.7. Ten aanziening van de beloningsmaatstaven is het volgende
gebleken.

In 1981 bestond er een salarissysteem, doch dit was bij de werknemers
niet bekend. De voorganger heeft medio 1989 (dus na de indiensttreding van
verzoekster) een salarissysteem ingevoerd in haar organisatie dat wel
bekendgemaakt is bij de werknemers. Laatstgenoemd salarissysteem is komen te
vervallen na de fusie.

In beide salarissystemen is een aantal functiegroepen met bijbehorende
salarisschalen te vinden. Binnen een salarisschaal zijn er verschillende
beloningsniveaus die gerelateerd zijn aan het aantal functiejaren. Het aantal
functiejaren correspondeert niet met werkelijke dienstjaren.

Alle werknemers zijn pas bij de invoering van het salarissysteem van
1989 in een bepaalde functieklasse ingedeeld. De wederpartij heeft niet
aangegeven op grond van welke specifieke criteria deze indeling gemaakt werd.

Verzoekster is toendertijd in functieklasse III met 10 toegekende
functiejaren geplaatst. Het maximumsalaris bij deze functieklasse was ƒ
4.000,- bruto per maand. De functie van plaatsvervangend algemeen secretaris
is in functieklasse VI geplaatst. De beloning in deze functieklasse varieert
van ƒ 5.800,- tot ƒ 7.800,- bruto per maand.

Het salaris van een nieuwkomer, dus ook van verzoekster, werd bepaald op
basis van onderhandelingen tijdens de sollicitatiegesprekken. Elementen die
voor de voorganger bij de bepaling van het loon een rol speelden zijn het
laatstgenoten salaris en de arbeidsmarktpositie van de betrokken sollicitant.

Daarna kon het salaris verhoogd worden door het toekennen van
periodieken. Het bestuur kende periodieken toe

-op voorstel van de voorzitter en de algemeen secretaris- wanneer een
werknemer goed functioneerde.

De salarissystemen werden gebruikt om de grootte van een periodiek en
het maximumsalaris van een functionaris te bepalen. Echter, een werknemer die
heel goed functioneerde kon naar een volgende functieklasse doorgroeien of er
zelfs een overslaan.

De standpunten van partijen

3.8. Verzoekster is van mening dat de arbeid die zij verricht van
gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde is als de arbeid die maatman
verrichtte. Zij heeft daarom recht op een beloning gelijk aan die van maatman.
Zij heeft ook alle taken naar behoren uitgevoerd.

Verzoekster stelt voorts dat de algemeen secretaris een aantal
toezeggingen heeft gedaan tijdens de sollicitatiegesprekken. Ten eerste heeft
de algemeen secretaris haar toegezegd aan het bestuur het voorstel te zullen
doen om haar te benoemen als secretaris. Tot op heden is dit niet gebeurd.
Verder heeft de algemeen secretaris met haar de afspraak gemaakt dat zij
gedurende haar inwerkperiode ƒ 4.000,- bruto per maand zou ontvangen en na het
vertrek van maatman een salaris van ƒ 5.000,- bruto per maand zou gaan
verdienen. Bovendien zou hij haar naast haar salaris bepaalde
onkostenvergoedingen toekennen.

Wat betreft de functiebeschrijvingen merkt verzoekster op dat maatman in
prive-tijd een belastingadviesbureau had. Deze werkzaamheden behoren daarom
niet tot de functie. Zijzelf bezit ook de voor de functie vereiste fiscale
kennis.

3.9. De wederpartij is van mening dat verzoekster weliswaar heeft
gesolliciteerd bij de voorganger naar aanleiding van een vacature in verband
met de pensionering van maatman, maar dat de inhoud van de functies van
maatman en verzoekster niet dezelfde is.

Maatman was werkzaam als chef de bureau en plaatsvervangend algemeen
secretaris. Hij is als zodanig door het bestuur benoemd. Maatman was bevoegd
de vereniging in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Hij kon dus
zelfstandig de vergaderingen bijwonen, notuleren en agenderen. Maatman was
voorts breed inzetbaar binnen de organisatie aangezien hij een langdurige
werkervaring had en grote kennis had van het ledenbestand.

De wederpartij heeft bezwaar tegen de functiebeschrijving van zowel
verzoekster als maatman.

Verzoekster heeft in het desbetreffende tijdvak slechts tweemaal een
bestuursvergadering bijgewoond. Zij moest voorts de genoemde taken wel
vervullen, maar deed dit niet of slecht. De wederpartij verwijst naar de
overgelegde correspondentie tussen verzoekster en haar.

In de functiebeschrijving van maatman stond ten onrechte niet vermeld
dat maatman fiscale kennis had en de leden van de vereniging op fiscaal gebied
adviseerde. Zij stelt daarom met maatman geluk te hebben gehad.

De functie van verzoekster is die zoals omschreven in de
arbeidsovereenkomst. Verzoekster is ook geen ‘administrateur’, aangezien zij
nooit als administrateur benoemd is door het bestuur. De reden dat verzoekster
in het jaarverslag ‘administrateur’ werd genoemd, lag in het feit dat het
bestuur van de rechtsvoorganger het naar buiten toe niet vond passen haar op
secretaresse-niveau of op secretaris-niveau te presenteren. De wederpartij
maakt dan ook bezwaar tegen deze functiebenaming.

De functie van verzoekster heeft ook een andere inhoud dan de toenmalige
functie van maatman. Verzoekster heeft inderdaad tot april 1989 de bestuurs-
en ledenvergaderingen bijgewoond, maar heeft op aanwijzingen van de algemeen
secretaris gewerkt, in de hoedanigheid van assistent van de algemeen
secretaris. Bovendien functioneerde verzoekster slecht.

De wederpartij meent dat het Commissierapport ten onrechte geen rekening
houdt met het feit dat maatman al 42 jaar in dienst was bij de wederpartij en
zijn loon derhalve in de loop der jaren heeft opgebouwd. Maatman heeft wel
gesteld dat hij een duur betaalde kracht was en daarom geen loonsverhoging
hoefde te hebben, maar de wederpartij is het daar niet mee eens. Maatman
verdiende voor zijn werk beslist niet te veel.

Concluderend is de wederpartij van mening dat zij geen onderscheid naar
geslacht maakt of heeft gemaakt, aangezien het verschil in beloning wordt
veroorzaakt door bovengenoemde factoren.

De wederpartij brengt nog naar voren dat zij sinds de fusie een nieuw
salarissysteem hanteert. Verzoekster zit volgens dit salarissysteem in schaal
8 (maximumsalaris ƒ 4.831,- bruto per maand). Het is niet uitgesloten dat
verzoekster naar schaal 9 of zelfs schaal 10 gaat. Dit is afhankelijk van het
functioneren van verzoekster.

De wederpartij ontkent voorts dat er toezeggingen aan verzoekster gedaan
zijn tijdens de sollicitatiegesprekken.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd handelt met de
wetgeving gelijke behandeling door verzoekster vanaf 1 oktober 1988 lager te
belonen dan maatman.

Gelet op de betrokken periode zal deze vraag voor het tijdvak tot 1 juli
1989 worden getoetst aan de Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen (WGL, Stb.
1975, 129) en voor het tijdvak daarna aan artikel 1637ij van het Burgerlijk
Wetboek (BW) en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid
(WGB, Stb. 1989, 168).

Artikel 2 WGL respectievelijk artikel 7 WGB bepalen dat een werkgever
bij de beloning van arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde geen
onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen.

Van gelijke beloning is sprake indien het is berekend op grondslag van
gelijkwaardige maatstaven (artikel 5 WGL, artikel 9 WGB).

4.2. Verzoekster heeft haar voorganger als maatman aangewezen.

De Commissie overweegt dat het beginsel van gelijke beloning niet enkel
geldt ingeval mannen en vrouwen tegelijkertijd arbeid van (nagenoeg) gelijke
waarde voor eenzelfde werkgever verrichten, maar ook indien zij dat in
opeenvolgende periodes doen (vgl. HvJ- EG, Macarthys Ltd. v. Wendy Smith).
(Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen, zaak 129/79, 27 maart 1980). De
Commissie aanvaardt derhalve de door verzoekster aangewezen maatman.

4.3. Aangezien de inhoud van de functie van verzoekster per 1 april 1989
veranderd is, onderscheidt de Commissie twee periodes, namelijk de periode van
1 oktober 1988 tot 1 april 1989, en de periode van 1 april 1989 tot 1 januari
1990.

Ten aanzien van de periode 1 oktober 1988 – 1 april 1989

4.4. In de eerste plaats moet worden vastgesteld of verzoekster en
maatman arbeid van gelijke dan wel van nagenoeg gelijke waarde verrichtten.

De wederpartij past geen stelsel van functiewaardering toe. Daarom heeft
de Commissie met bijstand van de LTD de arbeid van verzoekster en maatman
gewaardeerd volgens een gangbaar functiewaarderingssysteem. De wederpartij is
daarbij in de gelegenheid gesteld de concept-beschrijvingen van de arbeid van
verzoekster en maatman aan te vullen en te verbeteren. De wederpartij heeft
toen opgemerkt dat om uiteenlopende redenen verzoekster niet alle in de
functiebeschrijving genoemde werkzaamheden verrichtte, dan wel deze slecht
heeft uitgevoerd. De opmerkingen hebben niet geleid tot een gewijzigde
functiebeschrijving, omdat de opmerkingen betrekking hadden op de wijze waarop
verzoekster de functie uitoefende, en niet op de functie-inhoud zelf.

De definitieve functiebeschrijvingen van beide functionarissen zijn
identiek.

Ter zitting heeft de wederpartij alsnog bezwaar gemaakt tegen de
functiebeschrijvingen. Maatman adviseerde haar leden op fiscaal gebied,
terwijl hij door zijn lange werkervaring en kennis van het ledenbestand breed
inzetbaar was. Omdat hij tevens plaatsvervangend algemeen secretaris was,
benoemd door het bestuur, kon hij zelfstandig de vergaderingen bijwonen,
agenderen en notuleren. Verzoekster daarentegen had niet die diepgaande kennis
op fiscaal gebied als maatman. Aangezien zij door het bestuur niet tot
plaatsvervangend secretaris was benoemd kon zij de betreffende werkzaamheden
vanuit het bestuur gezien niet zelfstandig verrichten, maar alleen als
algemeen assistent van de algemeen secretaris. De wederpartij ontkent
overigens niet dat deze werkzaamheden in die periode tot het takenpakket van
verzoekster behoorden.

Verzoekster daarentegen is het eens met de functiebeschrijving. Zij
stelt voldoende fiscale kennis te hebben om de functie uit te kunnen oefenen.
Maatman was in zijn prive-tijd werkzaam als belasting-adviseur, en zijn
advieswerk ten behoeve van de leden was geen essentieel onderdeel van de
functie.

De Commissie overweegt allereerst dat voor het vaststellen van een
functiebeschrijving slechts van belang is of de daarin genoemde taken tot het
takenpakket van de betrokken werknemer behoren. Op grond van welk gezag de
werknemer deze vervult, welke benaming de functie heeft of op welke wijze de
werknemer de werkzaamheden verricht, is in vele opzichten van belang, maar is
voor de functiebeschrijving als zodanig niet relevant.

Voorts blijkt dat maatman zelf zijn werkzaamheden op fiscaal gebied niet
als een wezenlijk onderdeel van zijn functie beschouwde. Hij heeft deze immers
niet vermeld bij de opstelling van de functiebeschrijving. Gelet op de
verklaring van de wederpartij dat zij geluk had met de fiscale kennis van
maatman en zijn adviezen aan haar leden zag ook zij deze kennis kennelijk als
een bijkomend onderdeel van de functie.

Het verweer van de wederpartij tegen de opgestelde functiebeschrijvingen
treft derhalve geen doel.

De Commissie stelt vast dat de functiebeschrijvingen van verzoekster en
maatman identiek zijn. Zij concludeert dat verzoekster en maatman in de
onderhavige periode arbeid van gelijke waarde verrichtten.

4.5. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de wederpartij in de
onderhavige periode gelijkwaardige maatstaven heeft gehanteerd bij de beloning
van verzoekster en maatman.

De Commissie heeft al eerder uitgesproken (Commissie gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de arbeid, 10 april 1991, oordeelnummer 3085-90-12)
dat het op de weg van de werkgever ligt om aan te tonen dat de beloning op
grond van gelijkwaardige maatstaven is geschied.

De wederpartij heeft als haar maatstaven genoemd:

– de marktwaarde/laatstgenoten salaris van de func-

tionaris;

– het salarissysteem uit 1981;

– het belang van de functie voor de organisatie;

– de wijze van functioneren en de werkinzet.

De Commissie heeft al eerder (Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 7 februari 1991, oordeelnummer 173-91-7)
uitgesproken dat het laatstgenoten salaris geen zelfstandige, en derhalve ook
niet de enige, verklaring kan zijn voor een beloningsverschil voor arbeid van
gelijke waarde.

Aanpassing van het (aanvangs)salaris kon volgen door periodieke
verhogingen. Het genoemde salarissysteem was bij de werknemers overigens
onbekend. Gebleken is dat de wederpartij ook anderszins geen duidelijke,
objectiveerbare criteria hanteerde bij de indeling in de functieklasse, het
toekennen van functiejaren en het toekennen van periodieken. (vgl. Hof van
Justitie der Europese Gemeenschappen, Handels- og Kontorfunktionarernes
Forbund i Danmark v. Danfoss, 17 oktober 1990, zaak 109/88)

Aangezien verzoekster en maatman arbeid van gelijke waarde verrichtten
moet het belang van de functie van verzoekster en maatman voor de organisatie
als even groot beschouwd worden.

De Commissie merkt overigens nog op dat de wederpartij uitdrukkelijk
heeft ontkend dat maatman een voor zijn functie te hoog salaris ontving. Ook
al daarom behoeft zij op deze mogelijkheid niet verder in te gaan.

Gelet op het bovenstaande acht de Commissie, ook indien, zoals de
wederpartij stelt, de wijze van functioneren van verzoekster achter bleef bij
de verwachtingen, het verschil tussen maatmans laatste salaris, namelijk ƒ
6.085,39 bruto voor 40 uur per week, en het salaris van verzoekster, namelijk
ƒ 4.000,- bruto voor 37,5 uur per week, dermate groot dat niet meer van
gelijke beloning gesproken kan worden en dat de wederpartij derhalve in strijd
handelde met artikel 2 WGL.

De Commissie sluit overigens niet uit, dat bij een doorzichtig en
objectiveerbaar salaris- en waarderingssysteem een meer toereikende verklaring
voor het beloningsverschil zou kunnen worden aangedragen.

Nu daarvan geen sprake is, en verweerder ook anderszins niet aannemelijk
heeft gemaakt dat zij gelijkwaardige maatstaven toepaste, concludeert de
Commissie dat zij in strijd handelde met artikel 2 WGL.

Ten aanzien van de periode 1 april 1989 – 1 januari 1990

4.6. Ook voor deze periode moet allereerst worden vastgesteld of
verzoekster en maatman arbeid van gelijke waarde verrichtten.

Uit het eerdergenoemde functiewaarderingsonderzoek blijkt dat de functie
van verzoekster een score heeft van 159 punten en die van maatman 174. Het
verschil bedraagt derhalve 15 punten.

In het gebruikte functiewaarderingssysteem wordt voor de opeenvolgende
functiegroepen/salarisschalen een verschil van 20 punten aangehouden.
Aangezien de wederpartij geen functiewaarderingssysteem kent en toepast, zijn
er geen vaste grenzen om te bepalen wanneer twee functies in een en dezelfde
functiegroep vallen. Bij het ontbreken van vastgestelde grenzen acht de
Commissie het redelijk dat voor arbeid van gelijke waarde niet meer dan een
halve klassebreedte verschil is.

In het onderhavige geval geldt derhalve dat, nu er een verschil is
tussen de functies van verzoekster en maatman van 15 punten, er in deze
periode geen sprake is van arbeid van gelijke waarde.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat:

– in de periode 1 oktober 1988 tot 1 april 1989 te Den Haag onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt jegens mevrouw … te Den Haag in strijd met
artikel 2 Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen;

– voor de periode 1 april 1989 tot 1 januari 1990 niet is komen vast te
staan dat … te Den Haag onderscheid naar geslacht maakte jegens mevrouw …
te Den Haag in strijd met artikel 2 Wet gelijk loon voor vrouwen en mannen of
in strijd met artikel 7 e.v. Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

mr. C.H.S. Evenhuis, voorzitter; mr. G.L.M. Lenssen, plaatsvervangendsecretaris