Instantie: Commissie gelijke behandeling, 1 juli 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is als leidinggevende alfahulpverlening werkzaam in de
gezinszorg. Haar mannelijke collega vervult de functie van leidinggevende
traditionele hulpverlening. Uit de toepasselijke CAO vloeit voort dat maatman
op grond van zijn diploma (HBO maatschappelijk werk) uiteindelijk een hoger
salaris kan bereiken dan verzoekster (Nijverheidsakte). Geen arbeid van
gelijke waarde. Derhalve ook geen recht op gelijke beloning. Commissie voegt
hieraan toe dat ingeval sprake zou zijn van arbeid van (nagenoeg) gelijke
waarde een beroep van de wederpartij op de bepaling in de CAO zou falen.

NB. samenhang met oordeel 167A-91-41.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 13 maart 1990 verzocht mevrouw … te Beesel (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Stichting … te
Brunssum (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid maakt in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Verzoekster is als leidinggevende gezinsverzorging werkzaam bij de
wederpartij. Zij is van mening dat zij arbeid van gelijke dan wel nagenoeg
gelijke waarde verricht als een mannelijke collega, de heer … (hierna:
maatman), terwijl zij een lager loon ontvangt. Verzoekster is van mening dat
de wederpartij hiermee handelt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. Verzoekster heeft samen met een vrouwelijke collega de Commissie om
haar oordeel verzocht. De verzoeken zijn gevoegd behandeld. Er zijn twee
afzonderlijke oordelen uitgebracht. (Voor het oordeel in de andere zaak zie
Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid 1 juli 1991,
oordeelnummer 167A-91-41.)

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld.

Partijen hebben ieder tweemaal de gelegenheid gehad hun standpunt
schriftelijk toe te lichten.

De Commissie heeft nadere informatie ingewonnen bij de Minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en bij de partijen bij de CAO
Gezinsverzorging en Algemeen Maatschappelijk Werk.

De Commissie heeft een onderzoek ter plaatse ingesteld. De Commissie is
hierbij ondersteund door de Loontechnische Dienst (LTD) van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het kader van dit onderzoek zijn
gesprekken gevoerd met verzoekster, de wederpartij en de maatman. Van het
onderzoek ter plaatse is een rapport opgemaakt, gedateerd 6 maart 1991.

2.2. De Commissie heeft partijen uitgenodigd hun standpunt nader toe te
lichten tijdens een zitting op 22 mei 1991. De wederpartij heeft van deze
uitnodiging geen gebruik gemaakt.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster

– mw (verzoekster)

– mw (mede-verzoekster)

– mw (toehoorster)

– mw (toehoorster)

van de kant van de LTD

– dhr F. Vondenhoff

van de kant van de Commissie

– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)

– dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer)

– mw mr I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer)

– dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)

– mw mr A.C. Possel (lid Kamer)

– mw mr G.L.M. Lenssen (plaatsvervangend secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een instelling voor gezinsverzorging. Zij heeft
367 personeelsleden in dienst, 361 vrouwen en zes mannen. Verzoekster en
maatman zijn werkzaam als leidinggevenden gezinsverzorging. Deze categorie
leidinggevenden is onderverdeeld in

– leidinggevenden alpha/AAW hulp,

– leidinggevenden traditionele hulpverlening, en

– medewerkers intake.

Verzoekster is op 17 november 1980 in dienst getreden bij de wederpartij
als leidinggevende alphahulpverlening. Zij heeft bemiddelt tussen alphahulpen
en gezinnen.

Bij indiensttreding was verzoekster in het bezit van diploma N20
(Nijverheidsakte 20). Verzoekster werd aanvankelijk, op basis van haar
leeftijd en een elders opgebouwde ervaringsjaar, ingeschaald in volgnummer 19
van de op haar betrekking hebbende salarisregeling. Ten tijde van het
onderzoek was zij ingeschaald in volgnummer 27 (ƒ 2.434,88 bruto per maand bij
een 24-urige werkweek).

Maatman is op 1 augustus 1978 in dienst getreden bij de wederpartij. Hij
vervult de functie leidinggevende traditionele hulpverlening en geeft leiding
aan ongeveer 35 verzorgenden. Hij is in het bezit van het diploma
HBO-Maatschappelijk Werk. Hij werd aanvankelijk, op basis van zijn leeftijd en
0 ervaringsjaren, ingeschaald in volgnummer 18. Ten tijde van het onderzoek
werd hij beloond volgens volgnummer 30 (ƒ 3.715,20 bruto per maand bij een
40-urige werkweek).

3.2. De wederpartij beloont haar medewerkers conform de CAO
Gezinsverzorging en Algemeen Maatschappelijk Werk (hierna: de CAO). Volgens de
bij de CAO behorende Salarisregeling Gezinsverzorging worden medewerkers in
een van de 40 volgnummers van de tabel met salarisbedragen geplaatst. Het
exacte volgnummer is afhankelijk van functie, opleidingsniveau en
ervaringsjaren. De leidinggevende gezinsverzorging kan volgens artikel 11 van
de uitvoeringsregeling (onderdeel van de Salarisregeling) worden geplaatst in
de opleidingsniveaus W, X of Y. In opleidingsniveau Y wordt onder andere de
medewerker met het diploma HBO Maatschappelijk Werk geplaatst (maatman). Er is
ook een lijst met zogenaamde vergelijkbare opleidingen. Medewerkers met een
van deze vergelijkbare opleidingen worden ook in opleidingsniveau Y geplaatst.
Omdat verzoekster een van de vergelijkbare opleidingen, N20, heeft gevolgd is
ook zij geplaatst in opleidingsniveau Y.

Artikel 12 uitvoeringsregeling bepaalt dat de leidinggevende
gezinsverzorging die tien jaar als zodanig in opleidingsniveau Y werkzaam is
geweest, recht heeft op een doorloop tot en met het salaris behorend bij
volgnummer 33. Dit geldt niet voor leidinggevenden gezinsverzorging in
opleidingsniveau Y met bepaalde diploma’s uit de lijst van vergelijkbare
opleidingen, waaronder het diploma waarover verzoekster beschikt (N20). Voor
deze leidinggevenden is slechts een doorloop tot en met volgnummer 27
mogelijk.

Dit heeft tot gevolg dat verzoekster niet en maatman wel voor deze
doorloop in aanmerking komt. Maatman is op 1 januari 1988, toen hij tien jaar
werkzaam was in opleidingsniveau Y, begonnen met de doorloop naar volgnummer
33.

3.3. De functies van verzoekster en maatman zijn geinventariseerd en
gewaardeerd door een medewerker van de LTD. Aangezien de wederpartij geen
systeem van functiewaardering hanteert zijn de functies gewaardeerd aan de
hand van een gangbaar functiewaarderingssysteem. De waardering van de functies
is gebaseerd op de verklaringen van verzoekster en maatman en op de door hen
beiden ingevulde functie-informatieformulieren. Deze
functie-informatieformulieren zijn door de hoofdleidinggevende en de
wederpartij geaccordeerd.

De waardering van de functies leverde voor de functie van verzoekster
een score van 29 punten op, voor die van maatman 41 punten. De scores van
verzoekster en maatman verschillen van elkaar op de gezichtspunten “kennis”,
“beslissingsvrijheid” en “beinvloedingsvaardigheid”. De hogere score van
maatman op deze punten wordt veroorzaakt door de volgende bestanddelen van
diens functie:

– werkbegeleiding van medewerkenden

– begeleiden in hulpverleningssituaties, en

– scholing en vorming van helpenden/verzorgden.

Het verschil in punten tussen de functies van verzoekster en maatman
bedraagt 13. In het gehanteerde functiewaarderingssysteem wordt een verschil
van 4 a 5 punten (de bandbreedte) tussen de opeenvolgende
functiegroepen/salarisschalen aangehouden. Dit houdt in dat twee functies
doorgaans in dezelfde functiegroep zijn ingedeeld, tenzij het puntenverschil
tussen de functies meer dan 4 a 5 bedraagt.

3.4. Volgens de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
(hierna: de Staatssecretaris) kon de functie van leidinggevende
gezinsverzorging tot de jaren zeventig alleen worden uitgeoefend door
medewerkers met een van de opleidingen maatschappelijk werk. Toen in de jaren
zeventig door fusies grotere instellingen ontstonden, ontstond ook de
mogelijkheid tot functiedifferentiatie. Een leidinggevende kon zich
bijvoorbeeld gaan richten op de intake of de begeleiding van stagiaires. In de
toenmalige rijkssubsidieregeling werd dan ook de mogelijkheid geschapen bij de
samenstelling van het personeel te differentieren naar deskundigheid. Dit
leidde ertoe dat ook personeel met andere dan de oorspronkelijk vereiste
opleidingen werd toegelaten als leidinggevende gezinsverzorging (de zogenaamde
vergelijkbare opleidingen). Wel werd in de rijkssubsidieregeling de eis
gesteld dat bij de instelling een van elke zeven leidinggevenden een van de
hoger gewaardeerde diploma’s zou bezitten. De reden hiervoor was dat binnen
het personeelsbestand voldoende specifieke kennis aanwezig diende te zijn om
te kunnen inspelen op moeilijke hulpverleningssituaties. Zo bleef de functie
van leidinggevende gezinsverzorging met in het takenpakket naast de reguliere
werkzaamheden ook de maatschappelijke begeleiding in gezinnen, voorbehouden
aan de medewerker met een van de opleidingen maatschappelijk werk. Voor de
salariering van deze leidinggevende werd aansluiting gezocht bij de functie
van maatschappelijk werker binnen de algemene instellingen voor
maatschappelijk werk. Dit leidde ertoe dat deze leidinggevende, net als de
maatschappelijk werker, kon doorstromen naar volgnummer 33. Leidinggevenden
gezinsverzorging die geen HBO-opleiding richting maatschappelijk werk hadden
gevolgd konden niet voor deze salarisdoorloop in aanmerking komen. Zij konden
immers niet voor deze specifieke functie worden aangesteld.

De bepalingen ten aanzien van de functiedifferentiatie en de
salarisdoorloop waren eerst opgenomen in de rijkssubsidieregelingen voor de
gezinsverzorging. Later zijn de bepalingen overgenomen in de CAO-Welzijnswerk
(waar de gezinsverzorging toen onder viel) en per 1 januari 1988 in de CAO en
Algemeen Maatschappelijk Werk.

Volgens de Staatssecretaris ziet artikel 6 uitvoeringsregeling van de
huidige salarisregeling op de gedifferentieerde invulling van de functie van
leidinggevende gezinsverzorging. Als onderdeel van deze omschrijving is de
volgende bepaling opgenomen:

“Al naar gelang de deskundigheid worden bovenvermelde taken, geheel dan
wel gedeeltelijk, zelfstandig, in overleg met of onder leiding van de
hoofdleidinggevende en in samenwerking met de teamgenoten verricht ten behoeve
van de hulpverlening in zijn totaliteit.”

Dezelfde bepaling is vrijwel letterlijk overgenomen in de functie- en
taakomschrijvingen die de wederpartij heeft opgesteld voor haar
leidinggevenden gezinsverzorging.

De werknemersorganisaties die partij zijn bij de CAO stellen zich al
jaren in te spannen voor het schrappen van de beperking voor sommige groepen
leidinggevenden om door te stromen naar volgnummer 33. Het feit dat het
verschil in salariering niet gebaseerd zou zijn op een verschil in
functie-inhoud ligt aan hun acties ten grondslag. De functie van
leidinggevende met opleidingsniveau Y wordt volgens deze organisaties niet
gedifferentieerd ingevuld. Volgens een van de werknemersorganisaties, en ook
volgens de wederpartij, verrichten leidinggevenden op MBO-niveau ook wel
hetzelfde werk als leidinggevenden met opleidingsniveau Y. Zowel de
werknemersorganisaties als de werkgeversorganisaties onderschrijven het
standpunt van verzoekster dat de door haar gevolgde opleiding (bijna)
uitsluitend door vrouwen is gevolgd. De laatste wees de Commissie op de
financiele gevolgen van het opheffen van de salarisblokkade.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoekster is van mening dat zij arbeid van gelijke waarde
verricht als haar mannelijke collega. Zij vindt het puntenverschil tussen de
functie van maatman en die van haar naar verhouding te groot. Bepaalde
aspecten uit haar functie zijn onderbelicht, zoals het begeleiden van de
aphahulpen en het voeren van sollicitatiegesprekken met alphahulpen.

Waar het de sociale begeleiding van gezinnen betreft constateert
verzoekster dat maatman deze begeleiding actief ter hand dient te nemen en dat
zij een verwijzende taak heeft. Om te kunnen verwijzen naar de juiste
hulpverlenende instanties is echter eenzelfde kennisniveau nodig als voor de
functie van de maatman.

Nu verzoekster op 1 januari 1990 tien jaar werkzaam was als
leidinggevende gezinsverzorging in opleidingsniveau Y, vindt zij dat zij net
zoals de maatman moet kunnen doorstromen naar volgnummer 33. Het door haar
behaalde diploma staat deze doorstroom echter in de weg. Dat haar diploma in
de CAO lager wordt gewaardeerd dan dat van maatman vindt zij niet terecht. Met
haar diploma kan zij wel dezelfde functie uitoefenen als de maatman maar van
de daarbij behorende salariering wordt zij uitgesloten. Zij is van mening dat
haar diploma minimaal gelijkwaardig is aan dat van maatman.

Verzoekster stelt dat er sprake is van discriminatie van vrouwen. De
door haar gevolgde, en inmiddels opgeheven, opleiding was namelijk een
nijverheidsopleiding voor meisjes. Ook andere van doorstroming uitgesloten
opleidingen zijn volgens verzoekster HBO-opleidingen die hoofdzakelijk door
vrouwen zijn gevolgd. Volgens verzoekster speelt het probleem van de
salarisblokkade pas nu omdat vrouwen nu langer blijven werken. Vroeger werkten
veel vrouwen na het afsluiten van de opleiding slechts enkele jaren. Zij
kregen dan niet te maken met de salarisblokkade omdat dit probleem pas
ontstaat wanneer iemand tien jaar als leidinggevende gezinsverzorging werkzaam
is geweest.

Verzoekster stelt dat als gevolg van de beperking van de
doorstroommogelijkheid voor sommige groepen leidinggevenden ook dat hun
pensioen te laag wordt opgebouwd.

De financiele reden die de wederpartij aanvoert om de uitgesloten
vrouwen niet te laten doorstromen, mag volgens verzoekster geen reden zijn de
ongelijke behandeling tussen mannen en vrouwen te laten voortduren.

3.6. De wederpartij is van mening dat de zogenaamde N-krachten ook in
aanmerking moeten kunnen komen voor een doorstroom naar volgnummer 33. Zij
verrichten immers vaak hetzelfde werk als personeel met een opleiding
HBO-Maatschappelijk Werk. Wederpartij ziet echter geen mogelijkheid van het in
de CAO bepaalde af te wijken. Zij is voor haar inkomsten namelijk afhankelijk
van overheidssubsidie, die in de vorm van een uitkering van de Ziekenfondsraad
wordt toegekend. In bijlage IV van de Regeling subsidiering Ziekenfondsraad
gezinsverzorging 1990 is vastgelegd (artikel 3) dat uit de te ontvangen
uitkering onder andere de salariskosten van medewerkers dienen te worden
bestreden. Alleen de volgens de CAO betaalde salarissen komen voor
subsidiering in aanmerking. Zou de wederpartij verzoekster dus een hoger
salaris betalen dan het in de CAO bepaalde, dan zou zij daarvoor geen subsidie
krijgen.

Volgens de wederpartij is de functie van verzoekster niet gelijk aan die
van maatman. Ook de hoofdleidinggevende en de maatman zijn deze mening
toegedaan. Volgens de wederpartij en de hoofdleidinggevende zou iemand met een
geschikte MBO-opleiding de functie ook kunnen vervullen. Verzoekster heeft de
alphahulpverlening binnen de organisatie opgestart en zodoende ook de functie
van leidinggevende alphahulp vormgegeven. Door haar opleiding en de wijze
waarop zij haar werk verricht, zou verzoekster ook de functie van
leidinggevende traditionele hulpverlening kunnen vervullen.

Zij is als leidinggevende volldedig inwisselbaar. Dit is voor de
wederpartij ook reden geweest haar functie in de arbeidsovereenkomst aan te
duiden als leidinggevende gezinsverzorging en niet als leidinggevende
alphahulpverlening. De functie van een collega van verzoekster die ook
leidinggevende alphahulpverlening is, wordt in diens arbeidsovereenkomst wel
aangeduid als leidinggevende alphahulpverlening.

Maatman heeft op grond van zijn opleiding geen betere kansen op een
doorgroei naar een andere functie dan verzoekster. De opleiding van
verzoekster is volgens haar uitsluitend door vrouwen gevolgd.

3.7. Verzoekster en wederpartij zijn van mening dat een reden voor het
aannemen van personeel met de opleiding N20 destijds was de schaarste van
personeel met een opleiding HBO-Maatschappelijk Werk.

Zowel verzoekster als wederpartij stellen dat de functie leidinggevende
gezinsverzorging op opleidingsniveau Y binnen de organisatie niet
gedifferentieerd wordt ingevuld. Verzoekster stelt dat de CAO ook niet bepaalt
welke functie-onderdelen zwaarder zouden zijn en voor een hogere beloning in
aanmerking zouden komen. De wederpartij stelt niet bekend te zijn met de
verschillende taakstellingen binnen de functie leidinggevende gezinsverzorging
zoals die nu worden geformuleerd door de Staatssecretaris.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de WGB
onderscheid maakt op grond van geslacht door verzoekster lager te belonen dan
haar mannelijke collega.

Verzoekster heeft vanaf 1 januari 1990 te maken met de salarisblokkade.
Dit betekent dat haar beloning dient te worden getoetst aan de Wet gelijke
behandeling vrouwen en mannen (WGB, Stb. 1989, 168).

Artikel 1637ij BW lid 1 BW en artikel 7 e.v. WGB bepalen dat een
werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen op het punt van
de beloning wanneer zij arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde
verrichten. Van gelijke beloning is sprake indien deze is berekend op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan
van een deugdelijk stelsel van functiewaardering. Daarbij wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij het stelsel dat in de organisatie gebruikelijk is.

4.2. Allereerst is de vraag aan de orde of verzoekster en maatman
arbeid van gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichten.

In de organisatie van de wederpartij is geen systeem van
functiewaardering. De Commissie heeft de functies daarom gewaardeerd volgens
een gangbaar systeem van functiewaardering, dat ook is gehanteerd in een
landelijk functiewaarderingsonderzoek in de gezinszorg. In het
functiewaarderingsonderzoek scoorden de functies van verzoekster 29 punten en
die van maatman 41 punten.

Verzoekster verzet zich tegen de uitkomst van dit onderzoek door te
wijzen op haar verwijzende taak in de sociale begeleiding van gezinnen en de
begeleiding die zij geeft aan alphahulpen.

Gelet op de in het functiewaarderingssyteem doorgaans

gehanteerde bandbreedte van 4 a 5 punten, constateert de Commissie dat
er sprake is van een aanzienlijk puntenverschil tussen beide functies. Zij
sluit niet uit dat met name de wijze waarop verzoekster haar functie uitoefent
ertoe kan leiden dat haar functie in de praktijk meer gelijkenis vertoont met
die van maatman dan in een functiewaarderingsonderzoek kan worden
vastgesteld.

Gezien het grote puntenverschil kan dit redelijkerwijs echter niet tot
de conclusie leiden dat sprake is van arbeid van gelijke dan wel nagenoeg
gelijke waarde.

Op grond van het bovenstaande stelt de Commissie vast dat verzoekster
geen arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verricht als de
maatman. Verzoekster kan derhalve geen aanspraak maken op een beloning welke
gelijk is aan de beloning van de maatman.

4.3. De Commissie wil hieraan het volgende toevoegen.

Het is niet de taak van de Commisie om te bepalen welke beloning in
concrete gevallen het meest passend is. Zij is alleen bevoegd na te gaan of in
strijd is gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.

Zij wijst er overigens op dat de wederpartij zich bij de bepaling vna de
beloning van verzoekster voor arbeid van gelijke danwel nagenoeg gelijke
waarde als dat van een maatman niet kan beroepen op een CAO-bepaling die de
doorstroommogelijkheden voor bepaalde categorieen werknemers beperkt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Stichting … te
Brunssum geen onderscheid naar geslacht maakt jegens mevrouw … te Beesel in
strijd met artikel 1637ij Burgerlijk Wetboek en artikel 7 e.v. Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

mr. C.H.S. Evenhuis, voorzitter; mr. G.L.M. Lenssen, plaatsvervangendsecretaris