Instantie: Kantonrechter Groningen, 20 juni 1991

Instantie

Kantonrechter Groningen

Samenvatting


Eiser voldoet aan alle formele vereisten om in aanmerking te komen voor
ouderschapsverlof. Werkgever wijst het verzoek van eiser af omdat hij het
ouderschapsverlof niet gaat gebruiken om ouderschapstaken te combineren met
betaalde arbeid. Eiser nam het ouderschapsverlof op en werd daarom op staande
voet ontslagen.

De Kantonrechter is van oordeel dat slechts onder zeer bijzondere
omstandigheden de werkgever zich kon beroepen op misbruik van het recht op
ouderschapsverlof en in casu was geen sprake van deze bijzondere
omstandigheden. Het ontslag op staande voet is niet te goeder trouw.

Volledige tekst

Overwegingen:

1. Partijen in dit geding zijn het erover eens, dat eiser in het
incident, de werknemer, hierna eiser te noemen, aan alle formele vereisten
voldeed om in aanmerking te kunnen komen voor ouderschapsverlof ingevolge de
per 1 januari 1991 in werking getreden Wet op het Ouderschapsverlof (art.
1638oo BW), toen hij dat ouderschapsverlof bij brief van 11 januari 1991 aan
gedaagde in het incident, de werkgeefster, hierna ook gedaagde te noemen,
aanvroeg en dat de periode en het aantal uren per week van het daarbij
aangevraagde verlof ruimschoots bleven binnen de grenzen van art. 1638oo lid 2
BW.

2. De werkgeefster heeft geen gebruik gemaakt van de in lid 6 van
voormeld artikel geboden mogelijkheid om de door de werknemer gewenste
spreiding van de verlofuren over de week na overleg met de werknemer op grond
van gewichtige redenen te wijzigen, doch heeft de aanvraag van de werknemer
eerst bij brief van haar advocaat-gemachtigde van 13 maart 1991 afgewezen op
grond dat eiser misbruik zou maken van de onderhavige regeling omdat hij dit
uitsluitend zou willen gebruiken om zijn eigen woning te verbouwen c.q. op te
knappen en niet om ouderschapstaken te combineren met betaalde arbeid.

3. eiser heeft onbetwist door gedaagde gesteld, dat hij al sinds 1981
als hobby bezig is met het verbouwen en opknappen van zijn woning, en wel
hoofdzakelijk in de avonduren, en dat hij niet van plan was die activiteiten
tijdens het ouderschapsverlof te staken (doch ook niet om die dan in ruimere
mate dan daarvoor voort te zetten).

4. Bij brief van de advocaat-gemachtigde van eiser van 25 maart 1991 aan
de advocaat-gemachtigde van gedaagde werd, naar mijn oordeel terecht, onder
meer gesteld: ‘De sinds kort in de wet opgenomen regeling van het
ouderschapsverlof biedt de werkgever geen mogelijkheden om een verzoek te
weigeren; evenmin zijn er in de wet regelingen opgenomen betreffende de
activiteiten van de betreffende ouder tijdens het ouderschapsverlof; het is
puur een prive-aangelegenheid van de betrokken ouder; of hij met zijn kind
gaat vissen dan wel een studie volgt dan wel andere activiteiten verricht
staat niet ter discussie bij de vraag of hij recht heeft op ouderschapsverlof;
in uw visie bestaat die mogelijkheid wel wanneer misbruik wordt gemaakt van
recht; dat zou het geval zijn wanneer er oneigenlijk gebruik zou worden
gemaakt van deze ouderschapsregeling; het gevaar van een dergelijke redenering
is in zijn algemeenheid dat de werkgever zich toch bezig gaat houden met de
prive-activiteiten van zijn werknemer; hij verlangt dan blijkbaar toch een
soort verantwoording van hetgeen de betreffende persoon tijdens dit
ouderschapsverlof onderneemt, nogmaals dit is uitdrukkelijk in strijd met de
regeling zelf.’

5. Ter ondersteuning van haar visie dat eiser misbruik wilde maken van
de ouderschapsverlofregeling heeft gedaagde bij conclusie van antwoord in het
incident onder meer twee schriftelijke verklaringen overgelegd waarvan de
eerste luidt: ‘Hierbij verklaar ik dat de heer H. tegenover mij heeft
verklaard, in een gesprek welk plaatsvond op mijn kantoor, het volgende: “Ik
verdien hier niet zo veel per uur als ik moet betalen aan een aannemer per
uur, dus het komt me goed uit hiervoor (voor de verbouwing) het
ouderschapsverlof te gebruiken”; Hieruit heb ik afgeleid dat hij in die tijd
(april, mei, juni) zijn huis zal gaan verbouwen.’ en de tweede: ‘Hierbij
verklaar ik, dat H. in het bijzijn van meerdere collega’s verklaard heeft
(onder andere in de kantine) dat hij zijn ouderschapsverlof onder meer wil
aanwenden voor het verbouwen van zijn huis.’

6. Uit beide verklaringen blijkt niet dat eiser het verlof uitsluitend
wilde gebruiken om zijn woning te verbouwen, terwijl het tegendeel zelfs
duidelijk blijkt uit de tijdens de mondelinge behandeling van dit incident
door eiser overgelegde schriftelijke van verklaring van E. onder meer
inhoudende: ‘Hierbij verklaar ik, volledig uit vrije wil en zonder oogmerk van
eigen belang, dat eiser zich aldus tegenover mij heeft uitgelaten over zijn
ouderschapsverlof: 1. doordat hij donderdag en vrijdag vrij zou hebben zou
zijn vrouw daardoor ontlast worden; 2. Na dertien a veertien jaar zou hij nu
eindelijk wat meer tijd hebben voor zijn kinderen; 3. op geen enkele wijze
heeft hij zich tegenover mij uitgelaten over het verbouwen van zijn huis,
zodat bij mij derhalve niet de indruk is gewekt dat het hem hierom te doen is
aangaande zijn wettelijk recht op gebruikmaking van ouderschapsverlof.’

7. Op de hiervoor vermelde brief van eisers advocaat- gemachtigde van 25
maart 1991, waaruit blijkt dat partijen via hun raadslieden bezig waren te
trachten om een oplossing voor het geschil te vinden en in elk geval
verdergaande problemen te voorkomen, volgt geen reactie van of namens
gedaagde, hoewel in die brief stond vermeld: ‘Ik stel daarom voor dat de heer
H. volgens zijn voorstel het ouderschapsverlof ingaat waarbij overigens wel
tegemoet gekomen wordt aan de laatste alinea van uw brief; een dergelijke
verschuiving was door de heer H. voorgesteld ter verlichting van de
administratie; uiteraard heeft hij er geen enkel bezwaar tegen wanneer dit
niet op deze wijze gebeurt; gezien de aard van het misverstand verwacht ik dat
er aan de kant van uw client geen problemen zijn wat betreft het
ouderschapsverlof; overigens spreek ik de hoop uit dat er verder geen
consequenties aan dit conflict zullen worden verbonden namelijk dat extra op
mijn client zal worden gelet; in dit verband verwacht ik dat partijen in
loyale en sportieve verhoudingen weer verder met elkaar kunnen.’

8. Toen eiser echter op 4 april 1991 de eerste dag van het door hem
aangevraagde ouderschapsverlof opnam, ontsloeg gedaagde hem op staande voet
bij brief van diezelfde datum van haar advocaat-gemachtigde luidende: ‘Naar
aanleiding van het feit dat u heden, donderdag 4 april 1991, niet op uw werk
bent verschenen, zeg ik u hierbij namens uw werkgever ontslag op staande voet
aan; zoals u bekend is, stelt uw werkgever zich op het standpunt dat u geen
aanspraak maakt op ouderschapsverlof, zodat wij er van uitgaan dat u thans
onrechtmatig van uw taak bent weggebleven; een copie van deze brief stuur ik
per fax aan uw raadsman.’

9. Naar mijn oordeel komt aan een werkgever ten opzichte van diens
werknemer die voldoet aan alle formele vereisten voor ouderschapsverlof,
slechts onder zeer bijzondere omstandigheden de bevoegdheid toe om zich te
beroepen op misbruik van recht door de werknemer, waarbij onder meer kan
worden gedacht aan het geval dat de betreffende werknemer de verlofdagen
uitsluitend wil gebruiken om bij een andere werkgever tegen betaling
werkzaamheden te verrichten.

10. Na de brief van eisers advocaat-gemachtigde van 25 maart 1991 kon
gedaagde te goeder trouw bovendien eiser niet op de eerste dag van zijn
ouderschapsverlof ineens op staande voet ontslagen, doch had zij eiser
tenminste eerst nog eens uitdrukkelijk schriftelijk moeten sommeren om zijn
werkzaamheden onmiddellijk te hervatten, althans geen verdere
ouderschapsverlofdagen op te nemen op straffe van ontslag op staande voet.

11. Het past een goede werkgever naar mijn oordeel niet, om een
werknemer met een dienstverband van ruim zestien jaren zo te behandelen als
gedaagde ten opzichte van eiser heeft gedaan, ook niet wanneer die werknemer
zich in de beleving van de werkgever heeft laten kennen als een misschien niet
alleen kritische, doch ook wat lastige, werknemer.

12. Uit de ruim tien bladzijden lange opsomming van gedaagde omtrent
problemen/confrontaties die zij tijdens de duur van het onderhavige
dienstverband met eiser heeft ondervonden (produktie 2 bij conclusie van
antwoord in het incident), ontstaat de indruk dat gedaagde het incident met
het ouderschapsverlof heeft aangegrepen als een welkome gelegenheid om
eindelijk van een lastige werknemer verlost te raken.

13. Op grond van de voorgaande overwegingen ligt de incidentele
vordering van eiser voor onmiddellijk toewijzing gereed en dient gedaagde, als
de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het incident te worden
veroordeeld.

14. Tijdens de mondelinge behandeling is genoegzaam gebleken dat eiser
ruimschoots voldoende belang heeft bij zijn incidentele vordering.

Beslissing

De Kantonrechter:

Beveelt gedaagde om voor de duur van de procedure in de hoofdzaak
maandelijks het salaris zoals dat voor eiser geldt uit te betalen van af 4
april 1991 tot een eventuele rechtsgeldige beeindiging van de
arbeidsovereenkomst tussen partijen.

Verwijst P. in de kosten van deze procedure in het incident aan de zijde
van eiser tot aan deze uitspraak vastgesteld op ƒ 500,– voor salaris van de
gemachtigde, welk bedrag dient te worden voldaan aan de griffier van dit
gerecht.

Rechters

Mr P.E. Bergsma