Instantie: Centrale Raad van Beroep, 21 maart 1991

Instantie

Centrale Raad van Beroep

Samenvatting


Ontslag op eigen verzoek vanwege ontbrekende kinderopvang is geen
onvrijwillige werkloosheid. Het beroep van eiseres tegen het afwijzend besluit
van 29 augustus 1988 van gedaagde om haar geen uitkering op grond van de
Uitkeringsverordening van de gemeente Amsterdam toe te kennen, is door het
Ambtenarengerecht te Utrecht op 21 april 1989, nr. AW 1988/513, ongegrond
verklaard, aangezien er in casu geen sprake was van onvrijwillige
werkloosheid. De Centrale Raad bevestigt de bestreden uitspraak. Het vragen om
ontslag om haar kind te verzorgen was niet onvermijdelijk, maar het gevolg van
door eiseres en haar echtgenoot tezamen in vrijheid genomen beslissingen en
gedane keuzen. Daarom kan dit ontslag op eigen verzoek niet leiden tot
onvrijwillige werkloosheid.

Volledige tekst

I. Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 29 augustus 1988 heeft gedaagde eiseres medegedeeld dat
zij niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de
Uitkeringsverordening van de gemeente Amsterdam (verder: de
Uitkeringsverordening).

Het door eisseres tegen dit besluit ingestelde beroep is door het
Ambtenarengerecht te Utrecht bij uitspraak van 21 april 1989, nr. AW 1988/513,
ongegrond verklaard.

Eiseres is van die uitspraak in hoger beroep gekomen.

Het geding is behandeld ter terechtzitting van 28 februari 1991, waar
eiseres in persoon is verschenen. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen
door Mr. J.M. Dekker, werkaam bij de gemeente Amsterdam.

II Motivering

voor een uitvoerig overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad
naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

Eiseres was in dienst als part-time operatie-assistente bij het
Slotervaartziekenhuis te Amsterdam. In verband met het feit dat zij geen
kinderopvang kon vinden voor haar in november 1987 geboren dochter – in de
bedrijfscreche van het Slotervaartziekenhuis, waar wel haar eerste kind werd
opgevangen, was op dat moment geen plaats voor dit tweede kind – heeft eiseres
een verzoek om ontslag ingediend. Dit verzoek is door gedaagde ingewilligd en
met ingang van 25 januari 1988 is eiseres eervol ontslag verleend. Aangezien
eiseres van oordeel was dat zij wegens het ontbreken van kinderopvang
genoodzaakt was geweest ontslag te nemen en zij derhalve onvrijwillig werkloos
was geworden, heeft zij een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor
een uitkering op grond van art. 2, tweede lid, onder c van de
Uitkeringsverordening. Bij het thans bestreden besluit is dit verzoek
definitief afgewezen omdat er naar het oordeel van gedaagde in casu geen
sprake was van onvrijwillige werkloosheid. Naar het oordeel van gedaagde
behoort het vinden van kinderopvang tot de verantwoordelijkheden van de
ouders. De hulp die daarbij van gemeentewege wordt geboden, is slechts
aanvullend van aard. Als er niet tijdig in de benodigde kinderopvang kan
worden voorzien, is dat dan ook een omstandigheid die tot de risicosfeer van
de ouders behoort.

De Raad overweegt het volgende.

In art. 2, tweede lid, onder c van de Uitkeringsverordening is bepaald
dat geen recht op uitkering bestaat indien het ontslag op eigen verzoek is
verleend, tenzij dat ontslag heeft geleid tot onvrijwillige werkloosheid.

Met gedaagde is de Raad van oordeel dat eiseres niet onvrijwillig
werkloos is geworden.

Een ontslag op eigen verzoek wordt geacht niet te leiden tot
onvrijwillige werkloosheid tenzij het ontslag is genomen in een situatie van
dwingende overmacht, waarin voortzetting van de dienstbetrekking niet kan
worden gevergd. Een dergelijke situatie heeft zich ook naar het oordeel van de
Raad in casu niet voorgedaan. Het vragen om ontslag door eiseres om haar kind
te verzorgen was niet onvermijdelijk, maar het gevolg van door eiseres en haar
echtgenoot tezamen in vrijheid genomen beslissingen en gedane keuzen. Gedaagde
heeft dan ook in redelijkheid tot een afwijzing van het onderhavige verzoek
kunnen komen.

Noot

‘The matrons’s progress’ zou ik – naar analogie met de prentenreeksen
‘The rake’s progress’ en ‘The harlot’s progress’ van de 18de-eeuwse tekenaar
William Hogarth – de geleidelijke weg naar de maatschappelijke ondergang van
de getrouwde vrouw en moeder willen noemen waarvan wij hier de fase ‘verlies
van de financiele zelfstandigheid en ontstaan van de economische
afhankelijkheid van de echtgenoot’ te zien krijgen. Indien wij de volgende
bladzijden van het prentenboek zouden opslaan, zouden wij waarschijnlijk de
plaatjes ‘het huwelijk gaat mis’, ‘de man gaat samenleven met een jonge blom’,
‘de man betaalt alimentatie niet, zodat vrouw en kinderen aangewezen raken op
bijstand’ en ‘de vrouw werkt zich kapot en wordt vernederd, terwijl de
kinderen te kort komen’ zien verschijnen. Maar voorlopig hebben wij slechts de
voorafgaande stap op weg naar het einde ‘gebrek aan kinderopvang dwingt de
moeder tot het opgeven van haar betaalde arbeid’ onder ogen plus de nieuwe
stap ‘verlies van de financiele zelfstandigheid’, welke laatste is bevestigd
door de onderhavige beslissing van de Centrale Raad van Beroep.

De vrije keuze van arbeid van verzorgende ouders wordt gefrustreerd
wanneer de opbrengst in natura van de onbetaalde arbeid thuis, die tevoren
werd verricht, hoger is dan wat vervanging in die arbeid kost plus de dubbele
belasting en premie die moet worden opgebracht. Zie mijn noot bij HR 12
december 1990, Rechtspraak Nemesis 1991 nr 165. Op het ogenblik moet eenmoeder
op zijn minst bruto tweeenhalf keer zoveel verdienen als haar vervanging netto
vraagt, wil zij aan betaalde arbeid iets overhouden.

Gesubsidieerde kinderopvangvoorzieningen ontbreken vrijwel geheel. Was
er in 1981 plaats voor 1 procent van de kinderen beneden 4 jaar, nu is er
plaats voor 2 procent (Demos, maart 1991). Als de uitbreiding van de
kinderopvangcapaciteit in dit tempo doorgaat, is er over 980 jaar – dus tegen
het jaar 3000 – plaats voor alle kinderen beneden de vier.

De moeder in kwestie was dus gedwongen ontslag te nemen. Was de daaruit
voortvloeiende werkloosheid onvrijwillig? Rechtenvrouw heeft de vraag van zo
principiele aard geacht dat zij deze procedure heeft gesteund (jaarverslagen
1988, 16; 1989, 13 en 1990, 8).

De CRvB is teruggeschrokken voor een positieve beslissing. Dat is
begrijpelijk, want er zou een lawine aan veranderingen kunnen losbarsten.
Iedere moeder, die geen opvang voor haar kind(eren) kan krijgen, zou daarna
immers aanspraak maken op wachtgeld of WW. Vermoedelijk zouden binnen een jaar
meer dan honderdduizend moeders een uitkering claimen. Er zou misschien zelfs
een geboortegolf op gang komen.

De CRvB had echter kunnen volstaan met de motivering dat niet de
arbeidssituatie zelf aanleiding was voor het nemen van ontslag, maar de
onmogelijkheid betaalde arbeid en ouderschap te combineren. Maar aangezien de
CRvB er de merkwaardige gewoonte op na houdt veel meer overhoop te halen dan
nodig is voor de afdoening van een geschil – men memorere slechts aan de even
overbodige als buitensporige beslissing de gelijkstelling van weduwnaars aan
weduwen voor het recht op AWW eveneens op te leggen wanneer de man geen kind
beneden de 18 jaar verzorgt – grondt hij zijn uitspraak op de motivering:

‘Het vragen om ontslag door eiseres om haar kind te verzorgen was niet
onvermijdelijk, maar het gevolg van door eiseres en haar echtgenoot tezamen in
vrijheid genomen beslissingen en gedane keuzen’. Maar waarom zouden de
gevolgen van de in vrijheid genomen beslissing een kind te krijgen de eveneens
in vrijheid gedane keuze een kind te krijgen de eveneens in vrijheid gedane
keuze voor het verrichten van betaalde arbeid moeten ontkrachten?

En waarom wordt van mensen die niet voor kinderen kiezen de keuze voor
betaalde arbeid wel gerespecteerd? Is dat gelijke behandeling van mensen met
en zonder jonge kinderen? Of bedoelt de CRvB soms dat vrouwen die hun baan
niet willen opgeven dan maar kinderloos moeten blijven? Heeft Nederland zich
dan niet gebonden aan verscheidene mensenrechtenverdragen waarin het recht op
het stichten van een gezin is vastgelegd? Gelden mensenrechten soms alleen
voor mannen en moeten vrouwen zich laten welgevallen dat Of hun recht om
kinderen te krijgen of hun recht op vrije keuze van arbeid wordt geschonden?
Of moeten een man en een vrouw die samen kinderen willen elk voor 50 procent
een inbreuk toestaan op hun grondrecht van vrije arbeidskeuze? Is een inbreuk
voor de helft bij twee mensen minder schadelijk dan een inbreuk voor het
geheel bij een?

Een wijze rechter zou zich de vingers aan een dergelijke kokende brij
niet hebben gebrand.

Hieke Snijders-Borst

Rechters

Mr Boesjes, voorzitter, mrs Janssen en De Vrey, leden.