Instantie: Commissie gelijke behandeling, 25 februari 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Fysiotherapeute in een ziekenhuis komt niet in aanmerking voor
urenuitbreiding. Reden hiervoor is het feit dat zij in een zeer vroeg stadium
-informeel- kenbaar heeft gemaakt ontslag te zullen nemen wanneer zwangerschap
en bevalling goed verlopen. Dit zou betekenen dat zij slechts korte tijd
werkzaam kan zijn in haar nieuwe taken. Beslissing gehandhaafd, ook na
intrekking van voornemen ontslag te nemen door verzoekster. De Commissie stelt
vast dat verzoeksters zwangerschap (mede) ten grondslag lag aan de beslissing
van wederpartij verzoekster geen urenuitbreiding toe te kennen. Direct
onderscheid. Geen van de wettelijke uitzonderingsmogelijkheden van
toepassing.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 10 januari 1991 verzocht mevrouw te Enkhuizen (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid met spoed haar oordeel uit te spreken over de vraag of het te Hoorn
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt naar geslacht.

Verzoekster is als ergotherapeute voor 20 uur per week werkzaam bij de
wederpartij. Haar is geen urenuitbreiding per 1 december 1990 toegekend.
Verzoekster is van mening dat haar zwangerschap daarvoor de reden was en dat
de wederpartij derhalve heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
spoedprocedure toegepast. Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 6
februari 1991. Voorafgaand aan de zitting is bij beide partijen nadere
informatie opgevraagd.

2.2. Bij de zitting van 6 februari waren aanwezig:

van de kant van verzoekster:

– mevrouw

– de heer

van de kant van de wederpartij:

– de heer (hoofd PAAZ)

– mevrouw (hoofd Personeel en Organisatie)

van de kant van de Commissie:

– mevrouw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)

– de heer mr A.W. Heringa (lid)

– mevrouw mr I.M.C.V.T. Kiebert (lid)

– de heer mr R.A.C.M. Langemeijer (lid)

– mevrouw mr A.C. Possel (lid)

– mevrouw mr G.L.M. Lenssen (plaatsvervangend secretaris).

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

3.1. De wederpartij is een ziekenhuis. Verzoekster werkt sinds 1 oktober
1986 voor 20 uur per week als -enige- ergotherapeute op de PAAZ-afdeling van
de wederpartij. Deze PAAZ-afdeling is de psychiatrische afdeling van het
algemeen ziekenhuis.

De wederpartij is geruime tijd bezig geweest met de voorbereiding van de
invoering van dagbehandeling van patienten op de afdeling. Invoering van
dagbehandeling is afhankelijk van goedkeuring door de Minister van Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur. Invoering van de dagbehandeling brengt meer werk
en ook formatieve ruimte (urenuitbreiding) voor de afdeling met zich mee.

3.2. In de loop van 1990 zijn, voorafgaand aan de ministeriele
goedkeuring, op voorlopige basis plannen gemaakt voor de daadwerkelijke
invoering van de dagbehandeling. In april 1990 werd een voorlopig resultaat
door de dienstleiding gepubliceerd, met daarin de plannen voor de invulling
van het programma van de dagbehandeling en de gevolgen van dat programma voor
de formatie-opvang en werkindeling van de verschillende disciplines op de
afdeling. Na overleg met alle betrokkenen van de afdeling, het
therapeutenteam, is het concept-programma aangepast in een voorstel van de
dienstleiding van 2 juli 1990. In dit voorstel is voorzien in een
urenuitbreiding voor ergotherapie van 20 uren naar 24 uren.

Het therapeutenteam, waaronder verzoekster, is schriftelijk accoord
gegaan met de voorstellen ten aanzien van de werktijden. Op basis hiervan is
een concept-rooster gemaakt dat ingevoerd zou worden na het verkrijgen van de
ministeriele goedkeuring.

3.3. Verzoekster heeft de dienstleiding begin oktober -informeel-
verteld dat zij op dat moment 3 maanden zwanger was en voornemens was om na de
bevalling ontslag te nemen. Zij heeft geen formele stappen tot beeindiging van
het dienstverband gezet. Korte tijd later hebben de medewerkers vernomen dat
de Minister de invoering van de dagbehandeling had goedgekeurd.

Daarop is het voorstel voor urenuitbreiding voor de collega’s van
verzoekster aan de directie voorgelegd.

Aan verzoekster is geen urenuitbreiding toegekend.

Zij heeft hiertegen bij brief van 7 november bij de directie
geprotesteerd. Bij brief van 16 november heeft de wederpartij haar stelling
dat zij geen urenuitbreiding had gekregen vanwege haar zwangerschap bestreden.
Het feit dat verzoekster na de bevalling ontslag wil nemen zou reden zijn voor
de beslissing van de wederpartij. Verzoekster heeft haar mededeling van begin
oktober -dat zij na haar bevalling ontslag zou nemen- ingetrokken. Dit is voor
de wederpartij geen aanleiding geweest haar beslissing ten aanzien van de
urenuitbreiding voor verzoekster te heroverwegen.

Per 1 december 1990 is de wederpartij gestart met de dagbehandeling van
patienten.

Vanaf deze datum draaien de therapeuten de extra toegekende uren en
werken zij samen om de dagbehandeling vorm te geven. Omdat aan verzoekster
geen urenuitbreiding is toegekend, is in dit samenwerkingsverband de
discipline ergotherapie niet vertegenwoordigd.

3.4. Verzoekster is van mening dat zij, op basis van het gevoerde
overleg, per 1 december 1990 urenuitbreiding had moeten krijgen. Volgens
verzoekster heeft de wederpartij haar om reden van haar zwangerschap geen
urenuitbreiding gegeven. Zij acht dit in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling. Verder stelt verzoekster dat zij door de beslissing van de
wederpartij ook financieel benadeeld wordt.

Verzoekster is van mening dat zij in ieder geval tot aan haar
zwangerschaps- en bevallingsverlof invulling had kunnen geven aan de
beschikbare uren ergotherapie. Zij had samen met de andere therapeutische
disciplines vorm kunnen geven aan de dagbehandeling en haar inzichten en
werkwijze te zijner tijd kunnen overdragen aan haar opvolger. Van een
verspilling van inwerktijd doordat tweemaal een ergotherapeut moet worden
ingewerkt is volgens verzoekster geen sprake. Het inwerken neemt volgens haar
slechts een klein deel van de beschikbare vier uren in beslag, mede gezien het
feit dat de medewerkers de patienten reeds kennen omdat zij eerder intern
werden verzorgd.

Verzoekster heeft ter zitting aangegeven ontslag te hebben overwogen
omdat een baan van 20 of 24 uur met de verzorging van het kind en haar studie
moeilijk te combineren lijkt. Verzoekster is echter van mening dat de
wederpartij hiermee bij het toedelen van de uren geen rekening had mogen
houden. Zij had immers formeel geen ontslag ingediend, terwijl zij haar eerder
gedane informele mededeling had ingetrokken. Zij wijst er op dat het risico
dat medewerkers weggaan altijd bestaat.

3.5. De wederpartij is van mening niet te hebben gehandeld in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling.

Niet de zwangerschap van verzoekster, maar haar voornemen op korte
termijn ontslag te nemen is reden voor het feit dat zij geen urenuitbreiding
heeft gekregen. Wanneer verzoekster niet had aangekondigd ontslag te zullen
nemen dan zouden de uren ergotherapie aan haar zijn toegekend. Uitgangspunt
was immers om de extra beschikbare uren zoveel mogelijk toe te kennen aan de
reeds in dienst zijnde medewerkers.

De wederpartij acht het echter zinloos een medewerker te belasten met
nieuwe taken wanneer het duidelijk is dat deze, om welke reden dan ook, nog
maar korte tijd in dienst zal zijn. Ter ondersteuning van deze laatste
stelling voert de wederpartij het volgende aan.

– Het opzetten van de dagbehandeling brengt met zich mee dat nieuwe
taken ontstaan die inhoudelijk afwijken van de reeds bestaande taken. Dat bete
kent dat in de beginfase van de vier beschikbare uren ergotherapie er een moet
worden bestempeld als inwerktijd. Wanneer nu een ergotherapeut moet worden
ingewerkt en over enkele maanden weer een andere neemt dit voor de wederpartij
teveel tijd en ruimte in beslag.

– Elke medewerker geeft een individuele invulling aan zijn
werkzaamheden. Verzoekster nu de uren ergotherapie laten invullen brengt een
bepaalde wijze van werken met zich mee. Haar opvolger zal ook weer op eigen
wijze invulling geven aan de taken. Voor collega’s en patienten betekent dit
dat zij opnieuw een relatie moeten opbouwen met de ergotherapeut.

– Voor de patienten betekent dit tevens dat de continuiteit in hun
behandeling wordt verstoord.

Dat de uren ergotherapie op dit moment niet worden ingevuld vindt de
wederpartij vervelend. Zij zou patienten liever een totaalpakket aanbieden.
Zij acht op dit moment de nadelen van een tijdelijke invulling door
verzoekster echter bezwaarlijker dan de voordelen.

3.6. De zekerheid dat verzoekster ontslag zal nemen zegt de wederpartij
te ontlenen aan verzoeksters uitlatingen. De wederpartij is zich ervan bewust
dat verzoekster formeel geen stappen heeft gezet tot beeindiging van het
dienstverband. De informele mededeling terzake is ingetrokken. Verzoekster zou
echter ook nu nog aan collega’s vertellen dat zij voornemens is na haar
zwangerschaps- en bevallingsverlof ontslag te nemen. Volgens de wederpartij
kunnen financiele motieven ten grondslag liggen aan het feit dat verzoekster
haar mededeling over haar ontslag heeft ingetrokken.

De wederpartij heeft een vacature opengesteld voor de functie van
ergotherapeut voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof van
verzoekster.

Mocht verzoekster na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof terugkeren
dan zal zij alsnog in aanmerking komen voor de urenuitbreiding.

Desgevraagd stelde de wederpartij ter zitting dat een zwangerschap een
goede uitvoering van de werkzaamheden niet hoeft te belemmeren.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster heeft
gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling, door haar per 1
december 1990 geen urenuitbreiding toe te kennen.

Artikel 1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) verbiedt het maken van
onderscheid tussen mannen en vrouwen in onder meer de arbeidsvoorwaarden en
bij de aanstelling. Onderscheid op grond van zwangerschap is, zo bepaalt het
vijfde lid van dit artikel, een vorm van direct onderscheid. De wet biedt geen
ruimte voor het rechtvaardigen van direct onderscheid, anders dan op grond van
artikel 1637ij lid 2, 3 en 4 BW.

4.2. Kort samengevat houden de stellingen van partijen het volgende in.

De wederpartij heeft aangevoerd dat verzoeksters voornemen om op korte
termijn ontslag te nemen aanleiding was voor haar beslissing ten aanzien van
de urenuitbreiding. Daarmee heeft volgens de wederpartij enkel het feit dat en
niet de reden waarom verzoekster ontslag zou nemen ten grondslag gelegen aan
haar beslissing. Verzoekster daarentegen is van mening dat haar zwangerschap
reden is geweest haar geen urenuitbreiding toe te kennen.

4.3. De Commissie overweegt als volgt.

Verzoekster heeft reeds in een vroeg stadium haar voornemen kenbaar
gemaakt om na een goed verlopen bevalling haar functie te beeindigen. De
Commissie constateert dat er een verband bestaat tussen het vroege tijdstip
van deze mededeling en de daaraan ten grondslag liggende reden, verzoeksters
zwangerschap. Het is immers gebruikelijk dat een medewerkster haar werkgever
reeds in een vroeg stadium op de hoogte stelt van haar zwangerschap en dat -de
wijze van- voortzetting van het dienstverband wordt besproken. De zwangere
medewerkster verkeert daarmee in een andere positie dan bijvoorbeeld de
medewerker die een bedrijf verlaat in verband met het accepteren van een baan
elders, en dit voornemen pas kenbaar maakt ten tijde van de formele
opzegging.

De wederpartij heeft aan de -informele- mededeling van verzoekster met
betrekking tot haar voorgenomen ontslag de conclusie verbonden dat haar geen
uren- uitbreiding kon worden toegekend.

De Commissie is, tijdens het schriftelijk onderzoek en ook ter zitting,
gebleken met welk een grote stelligheid deze beslissing is genomen en later
gehandhaafd.

Het feit dat verzoekster tot op dit moment geen enkele formele stap tot
beeindiging van haar dienstverband heeft genomen en haar mededeling terzake
heeft ingetrokken heeft de wederpartij immers niet doen besluiten haar
beslissing te heroverwegen.

Ter zitting is komen vast te staan dat het netto rendement van de
beschikbare vier uren ergotherapie 75% zou zijn.

Daarnaast is komen vast te staan dat de discipline ergotherapie op dit
moment niet is vertegenwoordigd in het dagbehandelingsprogramma, dat de
wederpartij dit ook betreurt en dat de aanwezige ergotherapeute, te weten
verzoekster, de beschikbare uren graag zou invullen.

De wederpartij heeft haar beslissing ten aanzien van verzoekster
gemotiveerd met een beroep op het feit dat het zinloos is verzoekster in te
werken terwijl vaststaat, althans voor de wederpartij, dat zij slechts korte
tijd werkzaam zal zijn. Met het inwerken van verzoekster zou, naar het oordeel
van de wederpartij, aldus te veel geld en tijd gemoeid zijn.

Dit feitelijk verweer van de wederpartij heeft de Commissie niet kunnen
overtuigen. Voor zover het door de wederpartij gestelde risico van
rendementsverlies haar beslissing zou kunnen dragen, quod non, geldt dat
risico ook ten aanzien van andere werknemers van de wederpartij. Immers ook
zij kunnen na een korte periode van inwerken om hen moverende redenen
besluiten bij de wederpartij hun ontslag in te dienen. In het algemeen zal een
dergelijk voornemen tot ontslag de wederpartij slechts twee maanden te voren
bekend gemaakt worden. De enige reden derhalve, dat het risico van
rendementsverlies met betrekking tot verzoekster aannemelijk geacht wordt is
gelegen in haar zwangerschap, een omstandigheid die naar haar aard meebrengt
dat een mogelijke beeindiging van het dienstverband reeds in een zeer vroeg
stadium bekend gemaakt wordt.

De wederpartij heeft niet aannemelijk gemaakt dat een andere reden dan
het feit dat verzoeksters mededelingen verband hielden met haar zwangerschap
aanleiding waren voor het gewraakte besluit. Daarmee staat vast dat
verzoeksters zwangerschap (mede) ten grondslag heeft gelegen aan de beslissing
van de wederpartij haar geen urenuitbreiding toe te kennen.

De Commissie is niet gebleken, en zulks is ook niet aangevoerd door de
wederpartij, dat een van de wettelijke uitzonderingsmogelijkheden van
toepassing zou zijn.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat het te Hoorn door geen
urenuitbreiding toe te kennen aan mevrouw te Enkhuizen, jegens haar
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 1637ij lid 1
Burgerlijk Wetboek.

Rechters

mr C.H.S. Evenhuis, voorzitter en mr G.L.M. Lenssen, plaatsvervangendsecretaris