Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 19 februari 1991

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Bekrachtiging van het vonnis van de Rechtbank Roermond van 23 november
1989. Geintimeerde, buurman van appellant, heeft onder bedreiging
naaktfoto’s gemaakt van twee dochtertjes van appellant en met het derde
dochtertje ontuchtige handelingen gepleegd. Appellant eist ƒ 5.000,=
immateriele schadevergoeding per kind; de rechtbank veroordeelt
geintimeerde tot betaling van 2 x ƒ 500,= en 1 x ƒ 1000,=.

Volledige tekst

1. De eerste aanleg.

Bij het aangevallen vonnis werd de vordering van D gedeeltelijk toegewezen
werd F veroordeeld tot betaling aan D van ƒ 2.200,= in totaal, met kosten.
Voor de overwegingen van de Rechtbank ter zake verwijst het Hof naar het
vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.

2. Het geding in hoger beroep.

D heeft in het principale appel een memorie van grieven genomen en daarin
bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd alsmede zijn eis in
dier voege vermeerderd dat hij subsidiair verzoekt geintimeerde te
veroordelen tot betaling van zodanig hogere bedragen dan waartoe de
Rechtbank hem heeft veroordeeld als het hof in goede justitie zal vernemen
te behoren. D. heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan
hoger beroep en alsnog toewijzing van het oorspronkelijk gevorderde
subsidiair veroordeling van F als bij vermeerdering van eis gevorderd.

F. heeft de bezwaren van D bestreden en bij incidenteel appel zijnerzijds
bezwaar gemaakt tegen het vonnis waarvan beroep, concluderend tot
bevestiging voor wat betreft de veroordeling tot betaling van ƒ 200,= met
vernietiging voor het overige.

D. heeft het incidenteel appel bestreden.

Vervolgens hebben partijen de stukken ter fine van arrest overgelegd.

3. De gronden van het hoger beroep.

De bezwaren in het principaal appel richten zich tegen de aan F opgelegde
bedrage. D is van oordeel dat deze hoger moeten zijn. Ook tegen de
compensatie van de proceskosten maakt D bezwaar.

In incidenteel appel komt /F op tegen de veroordeling tot betaling van
enig bedrag ter zake van vergoeding van door de minderjarige voor wie D
optreedt geleden immateriele schade.

4. Beoordeling.

Het Hof is van oordeel, dat ter zake van de gevraagde vergoeding voor
immateriele schade zowel wat betreft D zelf, als de minderjarigen voor wie
hij optreedt volstaan kan worden met de door de Rechtbank dienaangaande
aan F’s opgelegde bedragen. Niet de ernst van de misdrijven als zodanig,
meer de daarvan ondervonden schade is bepalend. Het Hof kan zich dan ook
in zoverre geheel verenigen met de aangevallen beslissing en de gronden
waarop deze berust, dit heeft onder meer tot gevolg dat met de gestelde
arbeidsongeschiktheid geen rekening kan worden gehouden. Het Hof neemt
daarbij nog het volgende in aanmerking. Het geringe letsel van de
rechterpink van D, dat zich bovendien in de toekomst nog lijkt te kunnen
herstellen rechtvaardigt niet dat ter zake een hogere vergoeding wordt
gegeven, nu D verder op geen enkele wijze nader aannemelijk heeft gemaakt
dat en in hoeverre andere verwondingen waarvan hij een litteken zou hebben
overgehouden tot enig lijden van pijn of derven van levensvreugde hebben
geleid is er voor vergoeding van immateriele schade te dier zake geen
plaats. Zijn stellingen op dit punt zijn -na hetgeen de Rechtbank hierover
opmerkte- daarvoor te vaag. Het onrechtmatig handelen van F jegens de
minderjarige dochters voor wie D als haar vader ten processe optreedt,
blijkt genoegzaam uit de stukken, alsook dat hij daar bij de privacy van
die meisjes op volstrekt ontoelaatbare wijze heeft aangetast, en dat
rechtvaardigt een vergoeding aan ieder van die meisjes van (geleden)
immateriele schade.

Ook in hoger beroep is voor wat betreft geen der meisjes enige aanwijzing
gegeven in hoeverre zij zodanig psychisch leed van de gedragingen van F
hebben ondervonden, of nog zullen ondervinden, dat daarvoor een hogere
vergoeding dan ƒ 1.000,= voor X, en ƒ 500,= voor ieder der andere meisjes
is geindiceerd. Het beroep op algemene bekendheid van die gevolgen is niet
voldoende geindividualiseerd.

De tegen de ter vergoeding van schade aan F opgelegde bedragen gemaakte
bezwaren (principaal en incidenteel) worden door het Hof verworpen. Met
de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de aanzienlijke mate waarin de
oorspronkelijke vordering is afgewezen een compensatie van kosten
rechtvaardigt. Ook dat in het principaal appel aangevoerde bezwaar mist
derhalve doel.

Aangezien zowel in het principaal als in het incidenteel hoger beroep alle
aangevoerde bezwaren zijn verworpen moet het aangevallen vonnis worden
bekrachtigd.

Nu partijen beide in hoger beroep in het ongelijk zijn gesteld acht het
Hof termen aanwezig de in hoger beroep gevallen proceskosten te
compenseren zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. Beslissing.

het hof:

in het principaal en in het incidenteel appel:

bekrachtigt het vonnis waarvan hoger beroep.

compenseert de in hoger beroep gevallen kosten in dier voege dat iedere
partij haar eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Vos, Schlingemann-Vermeulen, Langemeijer