Instantie: Commissie gelijke behandeling, 9 januari 1991

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Zwangere stewardessen krijgen sinds augustus 1990 een volledig
vliegverbod opgelegd. De zwangerschap moet direct worden gemeld. Vast
personeel krijgt vervangend werk of een uitkering van 60- procent aangeboden;
stand-by stewardessen krijgen geen werk meer aangeboden. De KLM voert als
argument aan bescherming van de vrouw. Deze “bescherming” gaat echter
duidelijk verder dan het stand-by personeel zelf wenst.

De Commissie is van oordeel dat deze handelwijze discriminatie oplevert
zolang niet vaststaat dat doorvliegen tijdens de zwangerschap gevaar voor de
gezondheid met zich meebrengt.

Volledige tekst

5. DE OVERWEGING VAN DE COMMISSIE

5.1. In geding is de vraag of de beeindiging door de wederpartij van de
registratie van stand-byers bij zwangerschap in strijd is met de wetgeving
inzake gelijke behandeling. Daarbij gaat het om de situatie die voor 1
augustus 1990 gold, als ook de nieuwe regeling die vanaf die datum geldt.

Allereerst komt de vraag aan de orde, wat de aard is van de
rechtsbetrekking tussen de wederpartij en de stand-byers. Partijen verschillen
op dit punt van mening. Verzoekster is van mening dat hier sprake is van een
doorlopende arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht. De
wederpartij is van mening dathier sprake is van een voorovereenkomst op grond
waarvan het mogelijk is om bij iedere vlucht mondeling een arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd aan te gaan.

5.2. Het is niet in de eerste plaats de taak van de Commissie om vast te
stellen, wat naar burgerlijk recht de aard en de inhoud van een overeenkomst
is. Deze Commissie oordeelt over die zaken die de interpretatie van de
wetgeving inzake gelijke behandeling betreffen. Desondanks kan het voor de
Commissie nodig zijn om, ten behoeve van de toepassing van de wetgeving inzake
gelijke behandeling, de aard van een rechtsbetrekking te definieren. Het
antwoord op de vraag, of er tussen de wederpartij en de stand-byers wel of
niet een doorlopende arbeidsovereenkomst van kracht is, is niet in zijn
algemeenheid te beantwoorden. Het antwoord kan in individuele gevallen
verschillend luiden. De Commissie zal daarom aan beide mogelijkheden aandacht
besteden.

5.3. Voor het geval sprake is van een (doorlopende) arbeidsovereenkomst
met uitgestelde prestatieplicht kan de handelwijze van de wederpartij worden
getoetst aan art. 1637ij BW. Deze bepaling verbiedt de werkgever onderscheid
naar geslacht te maken bij het aangaan of de beeindiging van de
arbeidsovereenkomst, bij het verstrekken van onderricht aan de arbeider, in de
arbeidsvoorwaarden en bij de bevordering. Onderscheid naar zwangerschap wordt
in art. 1637ij BW op een lijn gesteld met direct onderscheid naar geslacht.

De vraag is dan, of er hetzij onder de oude regeling, hetzij onder de
sinds 1 augustus 1990 geldende regeling door de wederpartij werd/wordt
gehandeld in strijd met deze bepaling. Voor het antwoord op deze vraag moet
een onderscheid worden gemaakt tussen het beeindigen van de registratie op
zich en het beeindigen van het aanbieden van werk.

Het wegens zwangerschap (tijdelijk) stoppen met werken door de
stand-byers kan nadelige rechtsgevolgen hebben voor de stand- byers, met name
waar het gaat om de opbouw van wettelijke sociale zekerheidsrechten. Het is de
Commissie echter duidelijk gebleken uit verklaringen van de kant van
verzoekster zelf, dat de stand- byers in de oude situatie zelf aangaven
wanneer zij wilden stoppen met werken. In de praktijk konden ze zo lang
doorgaan als ze wilden. De wederpartij kan niet worden verweten dat zij op het
moment dat de stand-byer wil stoppen, die stand-byer ook geen werk meer
aanbiedt.

Naast het tijdelijk stoppen met het eventueel aanbieden van
werkbeeindigde de wederpartij de registratie van de zwangere stand- byer op
het moment dat deze aangaf met werken te willen stoppen.

Hieromtrent geldt dat het de Commissie uit de ter zitting beschikbare
gegevens niet is gebleken dat deze beeindiging van registratie op zich
rechtsgevolgen met zich meebrengt als bedoeld worden in art. 1637ij lid 1 BW.
(…)

5.4. Onder de nieuwe regeling geldt het volgende: nog steeds uitgaande
van de veronderstelling dat sprake is van een doorlopende arbeidsovereenkomst
met uitgestelde prestatieplicht.

De stand-byer krijgt een vliegverbod opgelegd waardoor het haar
onmogelijk wordt gemaakt te werken. De wederpartij voert aan dat dit gebeurt
ter bescherming van de vrouw. Art. 1637ij lid 3 BW maakt het mogelijk af te
wijken van het beginsel van gelijke behandeling indien het bedingen betreft
die op de bescherming van de vrouw, met name in verband met zwangerschap of
moederschap betrekking hebben. Deze bepaling heeft tot doel, de rechten van
vrouwen bij zwangerschap en moederschap te garanderen, niet echter om haar
rechtspositie te verslechteren. De wederpartij heeft voor de Commissie niet
voldoende aannemelijk kunnen maken, dat het vliegen voor een zwangere vrouw
en/of haar ongeboren kind zulke gevaren met zich meebrengt dat haar het werken
als (in dit geval) stand-by stewardess geheel onmogelijk moet worden gemaakt.

De gegevens die zij tot nu toe heeft overgelegd zijn omstreden, niet in
het minst in de kring van het stand-by personeel zelf.

Indien de wederpartij het stand-by personeel bij zwangerschap op
verdergaande wijze dan door henzelf gewenst wil beschermen, terwijl daarvoor
onvoldoende feitelijke grondslag is, dan dient naar het oordeel van de
Commissie de wederpartij er zorg voor te dragen dat de nadelen van die
verregaande bescherming niet bij het stand-by personeel liggen. Het beginsel
van gelijke behandeling brengt dan met zich mee dat de wederpartij hetzij zorg
draagt voor een aanbod van vervangende arbeid, hetzij voor een uitkering.

Wat betreft de beeindiging van de registratie wordt verwezen naar de
laatste alinea onder 5.3.

5.5. Voor het geval sprake is van een voorovereenkomst, zoals gesteld
door de wederpartij, geldt het volgende. In de oude situatie hield de
wederpartij op met het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op
het moment dat de zwangere stand-byer zelf aangaf dat ze zo’n aanbod niet zou
aanvaarden. Op het moment dat de stand-by stewardess na de bevalling aangaf
weer te willen werken hervatte de wederpartij het aangaan van
arbeidsovereenkomsten. De wederpartij kan niet worden verweten dat zij stopt
met het aangaan van arbeidsovereenkomsten voorzover de stand-by stewardess
heeft aangegeven het aanbod niet te zullen aanvaarden. Wat betreft de
beeindiging van de registratie wordt verwezen naar de laatste alinea onder
5.3.

5.6. In de nieuwe situatie geldt, dat de wederpartij zonder meer stopt
met het aangaan van arbeidsovereenkomsten op het moment dat de stand-by
stewardess meldt dat zij zwanger is. De wederpartij kan zich niet beroepen op
het feit dat zij de stand-by stewardess beschermt zolang de noodzaak van deze
vorm van verregaande bescherming niet is aangetoond en de nadelige gevolgen
daarvan eenzijdig bij het stand-by personeel worden gelegd. Hier geldt verder
hetzelfde als is gesteld onder 5.4.

Wat betreft de beeindiging van de registratie wordt verwezen naar de
laatste alinea onder 5.3.

6. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

6.1. De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de wederpartij:

– geen onderscheid maakte naar geslacht door voor 1 augustus 1990 bij
zwangerschap te stoppen met het aanbieden van werk dan wel het aangaan van
arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan/met zwangere stand-by
stewardessen die zelf hadden aangegeven dat zij wegens die zwangerschap
(tijdelijk) niet meer als stewardess wilden werken;

– zolang onvoldoende aannemelijk is dat voor een zwangere vrouw en/of
haar ongeboren kind het vliegen op zich niet zodanige gevaren voor de
gezondheid meebrengt dat haar het werk als (stand-by) stewardess geheel
onmogelijke moet worden gemaakt: wel onderscheid maakt naar geslacht door het
vanaf 1 augustus 1990 zwangere stand-by stewardessen onmogelijk te maken te
werken door hen geen arbeid meer aan te bieden dan wel geen
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd meer met hen aan te gaan; daarmee
handelt de wederpartij in strijd met art. 1637ij lid 1 BW. (…)

Rechters

mr C.H.S. Evenhuis, voorzitter