Instantie: Hoge Raad, 12 december 1990

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting


Belanghebbende en zijn echtgenote waren in 1986 beiden werkzaam in
dienstbetrekking. Voor hun twee kinderen, geboren in 1982 en 1983, hadden
zij een kinderverzorgster in dienst. Over 1986 heeft belanghebbende aan
kosten voor kinderopvang in totaal bruto ƒ 28.390,- betaald, zijnde de kosten
van de kinderverzorgster, waarvoor geen vergoeding is verstrekt

Belanghebbende stelt dat hij ingevolge de resolutie van de
staatssecretaris van Financien van 14 april 1988, nr. DB 88/1836, onder 3,
letter b, op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op een aftrek van
ƒ 20.542,-, zijnde het verschil tussen de totale kosten van kinderopvang ad
ƒ 28.390,- en het bedrag ad ƒ 7.848,- dat als eigen bijdrage verschuldigd
zou zijn bij een gesubsidieerde instelling. Het Hof heeft de uitspraak van
de Inspecteur bevestigd, maar de Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het
Hof. Toepassing van het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat zodanige kosten,
voorzover die meer belopen dan vorenbedoelde eigen bijdrage, ook voor de
werknemers die daarvoor geen vergoeding ontvangen, tot de aftrekbare kosten
moeten worden gerekend

Volledige tekst


5. Beslissing

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding na
ar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de
zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest en verstaat dat de
Staatssecretaris aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling
van de zaak in cassatie gestorte recht van ƒ 300,-

Rechters

Vice-president Van Dijk, raadsheren Stoffer, Mijnssen, Wildeboer enUrlings