Instantie: Kantonrechter Amsterdam, 29 maart 1990

Instantie

Kantonrechter Amsterdam

Samenvatting


Het ontbreken van toestemming van de vrouw voor een gynaecologisch
onderzoek levert een nietige overeenkomst op.

Volledige tekst

Verloop van de procedure

Bij verzoekschrift heeft OLVG uitvaardiging van een bevel tot betaling
tegen K verzocht voor een bedrag van ƒ 293,= met rente en kosten.

Naar aanleiding van het door K ingezonden antwoord is de zaak naar de
terechtzitting verwezen. OLVG heeft daar volhard bij haar standpunt. K
eveneens.

Nadat partijen bij conclusie van repliek (met een aantal bewijsstukken)
onderscheidenlijk schriftelijke dupliek hun wederzijdse standpunten hadden
gehandhaafd, is vonnis gevraagd.

Gronden van de beslissing

Vast staat dat K ingevolge een verwijzing van de verloskundige X zich op
30 juni 1986 heeft vervoegd bij OLVG voor een echoscopie en dat bij die
gelegenheid niet alleen een echoscopie is gemaakt maar K ook nog door een
gynaecoloog is onderzocht. Aan K is voor een en ander een rekening
gestuurd ten bedrage van in totaal ƒ 357,70 van welke rekening K het deel,
dat betrekking heeft op bedoeld gynaecologisch onderzoek, ten bedrage van
ƒ 173,- onbetaald heeft gelaten. OLVG verzoekt thans K tot betaling van
bedoelde kosten te veroordelen, waarbij overigens niet duidelijk is
geworden hoe OLVG daarbij tot een bedrag van ƒ 203,- in hoofdsom komt. K’s
verweer komt, naar de kern samengevat hierop neer, dat zij niet tot
betaling kan worden gehouden omdat zij bedoeld gynaecologisch onderzoek
niet wilde, hetgeen aan OLVG bekend was.

Zij voert daartoe het volgende aan. Zij was door haar vroedvrouw naar het
OLVG verwezen voor een echoscopie. In het OLVG werd haar medegedeeld dat
zij eerst een gynaecologisch onderzoek zou moeten ondergaan en wel omdat
de verzekeringsmaatschappijen zulks van OLVG zouden verlangen. Omdat zij
echter zulk een onderzoek niet wilde, is met haar vroedvrouw gebeld. Deze
deelde aan de dienstdoende hoofdzuster mede dat zij, vroedvrouw, het
geenszins noodzakelijk vond dat zij, K, eerst door een gynaecoloog zou
worden gezien. Omdat zij al een week op de echoscopie had moeten wachten
en zij na die vrijdag met vakantie zou gaan, heeft zij zich onder – jegens
OLVG kenbaar gemaakt – protest aan een gynaecologisch onderzoek
onderworpen. OLVG stelt dat K daarentegen op eigen verzoek door een
gynaecoloog is onderzocht.

Voor de beoordeling van het geschil is van belang dat K bij brief van 2
november 1986 onder mededeling van haar hiervoor weergegeven standpunt
heeft geprotesteerd tegen de rekening van OLVG van 27 augustus 1950 (de
kantonrechter leest 1986), voorzover deze betrekking heeft op het
gynaecologisch onderzoek. Daarop heeft OLVG bij brief van 26 november 1986
inhoudelijk slechts tegen ingebracht dat ‘het verzoek om een verwijzing’
iets is ‘waar door de verzekeringsmaatschappijen om gevraagd wordt’.
Daarop heeft K bij brief van 20 april 1987 haar standpunt herhaald en als
haar mening te kennen gegeven dat haar slechts aangaat de afspraak die zij
met OLVG maakt en dat zij niet gebonden is aan afspraken die OLVG met
verzekeringsmaatschappijen maakt, waarop OLVG bij brief van 15 juli 1987
mededeelt dat het hier niet gaat om afspraken, ‘doch ons door
verzekeringsmaatschappijen opgelegde maatregelen.’

Nu OLVG in deze correspondentie overigens met geen woord is ingegaan op
de door K al in haar eerste vermelde gang van zaken die tot het
gynaecologisch onderzoek heeft geleid, moet het in beginsel ervoor worden
gehouden dat deze is geweest zoals K heeft gesteld en is het aan OLVG om
te bewijzen dat K op eigen verzoek door een gynaecoloog is onderzocht.
OLVG heeft echter zulk bewijs niet aangeboden en de kantonrechter zal haar
ambtshalve geen bewijs opdragen nu geenszins valt uit te sluiten dat OLVG,
gezien de inmiddels versterken tijdsduur, welbewust van bewijslevering
wenst af te zien. Nu het voor wat betreft de overeenkomst betreffende een
gynaecologisch onderzoek bij K heeft ontbroken aan een op de
rechtsgevolgen gerichte wil en dit aan OLVG bekend was, is de overeenkomst
nietig. Dit brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen.

OLVG zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten moeten worden
verwezen.

Beslissing

De vordering van eiseres wordt afgewezen.

Eiseres wordt veroordeeld in de kosten van het geding, tot op heden aan
de zijde van gedaagde begroot op ƒ 50,= als noodzakelijk door gedaagde
gemaakte reis- en verblijfkosten.

Rechters

Mr. van der Linde