Instantie: Gerechtshof Arnhem, 19 maart 1990

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Verzoekster en haar voormalige echtgenoot hebben op 28 november 1986
toestemming gekregen tot opneming van een buitenlands pleegkind. Het kind
is in februari 1988 in het gezin van verzoekster opgenomen. De samenwoning
tussen verzoekster en haar echtgenoot is in oktober 1988 verbroken en
vervolgens is tussen hen echtscheiding uitgesproken

Verzoekster wil het kind adopteren en de Raad voor de kinderbescherming
heeft een positief advies uitgebracht

Het Gerechtshof beslist dat gelet op de strekking van artikel 8 en van
artikel 14 EVRM de mogelijkheid van adoptie in een geval als het onderhavige
aan verzoekster niet kan worden onthouden

Het gerechtshof spreekt de adoptie uit

Volledige tekst

Overwegende:

Het geding in eerste aanleg:

Het hof verwijst naar de inhoud van het vonnis waarvan beroep dat in
fotocopie aan dit arrest is gehecht

Het geding in hoger beroep:

Verzoekster heeft bij voormeld beroepschrift aan het hof verzocht het
vonnis van de rechtbank van 19 maart 1990 te vernietigen en opnieuw
rechtdoende de adoptie uit te spreken van K. geboren te Korea op 11 januari
1988 door verzoekster, alsmede haar toestemming te verlenen aan de voornaam
van het kind als eerste naam Jeffrey toe te voegen

De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 1990

Verzoekster is in persoon verschenen bijgestaan door mr. R.H.C. van
Harmelen, advocaat te Dordrecht

Tevens zijn verschenen de ex-echtgenoot van verzoekster F., bijgestaan
door mr. H. Grootjans, advocaat te Doetinchem en mr. R.B. Cramer namens de
raad voor de kinderbescherming te Arnhem

Beoordeling van het verzoek in hoger beroep:

(1) Het hof gaat uit van de navolgende ten processe gebleken feiten die
waar nodig worden gestaafd door de overgelegde bescheiden

(a) Verzoekster is geboren op 10 januari 1955. Zij is op 27 september
1978 gehuwd met F. De staatsecretaris van Justitie heeft aan hen bij
besluit van 28 november 1986 toestemming gegeven tot opneming van een
buitenlands pleegkind onder de in dat besluit opgenomen voorwaarden

(b) Op 11 januari 1988 is in Korea geboren K., (kind van het mannelijk
geslacht), verder te noemen J. Zijn ouders zijn onbekend. Tot zijn voogd
is benoemd Young Hee Kim, directeur van Korea Social Service Inc. Blijkens
een akte van 13 april 1988 heeft deze afstand gedaan van zijn rechten als
voogd ten gunste van de pleegouders en toestemming gegeven tot wettelijke
adoptie door verzoekster en haar (toenmalige) echtgenoot

(c) J. is in februari 1988 in het gezin van verzoekster opgenomen.
Verzoekster is op 14 september 1989 door de Kantonrechter te Terborg benoemd
tot voogdes over het kind en F. is benoemd tot toeziend voogd

(d) De samenwoning tussen verzoekster en haar echtgenoot is in oktober
1988 verbroken. Tussen hen is vervolgens de echtscheiding uitgesproken
F. heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de door verzoekster
gevraagde adoptie, maar daaraan in zoverre geen medewerking te verlenen dat
hij daarvoor geen enkele verantwoording wenst te dragen en dat hij geen
adoptief-ouder (meer) wil zijn

(2) Het verzoek tot adoptie moet worden beoordeeld aan de hand van de
artikelen 227 en 228 boek 1 BW. Nu de uitzondering van lid 3 van artikel
227 zich in dit geval niet voordoet, geldt in beginsel het wettelijke vereiste
dat een verzoek tot adoptie moet geschieden door een echtpaar. De rechtbank
heeft verzoekster op die grond in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard
Verzoekster voert een aantal grieven aan die erop neerkomen dat dit
wettelijk vereiste in strijd is met enkele hierna te noemen verdragsregels en
daarom buiten toepassing moet worden gelaten

(3) Een en ander geeft het hof aanleiding tot de navolgende
overwegingen

(4) Tussen verzoekster en J. bestaat een gezinsleven als bedoeld in
artikel 8 EVRM. J. woont vrijwel vanaf zijn geboorte bij verzoekster, die
hem sedert ruim twee jaar verzorgt en opvoedt als haar eigen kind. Iedere
band met zijn – onbekende – biologische ouders ontbreekt

(5) Verzoekster en haar voormalige echtgenoot hadden de bedoeling J. te
adopteren. Deze adoptie was de enige weg waarlangs tussen verzoekster en J.
een familierechtelijke band kon ontstaan

(6) Er kan geeen twijfel over bestaan dat een bevestiging van de band
tussen verzoekster en J. in zijn kennelijk belang is. Terugkeer van J. naar
zijn geboorteland is ondenkbaar. Er is geen aanwijziging dat hij in de
toekomst niet meer door verzoekster zal worden verzorgd of dat zijn verzorging
en opvoeding beter door een ander dan verzoekster zouden kunnen geschieden
Het is aannemelijk dat J. bij verzoekster is geworteld. De Raad heeft
geadviseerd tot toewijzing van haar verzoek tot adoptie

(7) Verzoekster werpt op dat artikel 227 in strijd is met de bepalingen
van het EVRM en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake
Burgerrechten en Politieke rechten (Trb. 1978, 177). In zijn beschikking
van 22 juli 1986 (NJ 1987, 316) heeft de Hoge Raad geoordeeld: “Deze regeling,
waarbij de bescherming van het belang van het kind voorop heeft gestaan, komt
niet in strijd met de bepalingen van het EVRM. “

(8) Opmerking verdient dat dit oordeel in het bijzonder steunt op de we
tsgeschiedenis van de onderhavige bepalingen. Verzoekster heeft erop doen
wijzen dat de maatschappelijke omstandigheden en opvattingen sedert 1956
(sterk) gewijzigd zijn. Dat blijkt ook uit de notitie van de minister van
justitie en de staatssecretaris van justitie, getiteld:

Adoptie anders dan door een echtpaar, aangeboden aan de voorzitter van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal op 3 mei 1988 (Kamerstuk 20 547). In
hoofdstuk IV van die notitie worden de mogelijkheden van verruiming van de
adoptie besproken. Geconcludeerd wordt dat er geen aanleiding bestaat om te
allen tijde n persoon de mogelijkheid van adoptie te onthouden. Daarbij
wordt onder meer gedacht aan het “geval van de gescheiden echtgeno(o)t(e) die
nog tijdens het bestaan van het huwelijk samen met de andere huwelijkspartner
met een adoptieprocedure is begonnen”. Bij de beantwoording van vraag 24 in
stuk nummer 4 (blz. 8) over de wenselijkheid van adoptie terwijl ouders in een
echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn, stellen de bewindslieden zich
terughoudend op, maar zij sluiten deze mogelijkheid niet uit

(9) Gelet op (de strekking van ) artikel 8 en van artikel 14 EVRM kan de
mogelijkheid van adoptie in een geval als het onderhavige aan verzoekster niet
onthouden worden. In artikel 12 EVRM leest het hof, gelet op de uitspraak
van de Europese Commissie van 10 maart 1981 (Applic. nr. 8896/80), bovendien
een recht van verzoekster en J. op bestendiging van hun gezinsleven door de
vaststelling van een familierechtelijke betrekking. Doorslaggevend is dat
verzoekster en haar voormalige echtgenoot reeds een adoptieprocedure begonnen
zijn, een nauwe gezinsverband met J. zijn aangegaan en daarmee onomkeerbare
gevolgen in zijn en hun leven hebben veroorzaakt. Verzoekster en haar
voormalige echtgenoot zouden de adoptieprocedure hebben kunnen voltooien,
indien zij in onderling overleg hun echtscheidingsprocedure hadden uitgesteld
In dat geval zou het gezag over J. tot wie beide partijen in een
familierechtelijke betrekking zouden zijn komen te staan, aan een van beiden
zijn toegekend. Het hof neemt als bijzondere omstandigheid in aanmerking
dat J. vondeling is en dus bij uitstek voor adoptie in aanmerking komt

Op de hiervoor vermelde gronden acht het hof verzoekster ontvankelijk in
haar adoptieverzoek terwijl daaruit tevens volgt dat de gevraagde adoptie in
het kennelijk belang van J. is

(10) Door deze adoptie kan niet worden bereikt dat J. wettig kind van
verzoekster wordt. Nu het onderscheid tussen wettige en onwettige kinderen
naar toekomstig Nederlands recht vrijwel ieder belang verliest, is zulks geen
belemmering om de adoptie uit te spreken

(11) Aan de overige wettelijke vereisten voor adoptie is voldaan.
Voldoende gebleken is dat verzoekster recht en belang heeft tot toevoeging van
de voornaam J. aan de voornaam van het te adopteren kind

Daarom wordt beslist als volgt

Rechtdoende in hoger beroep:

vernietigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 19 maart 1990 en
opnieuw rechtdoende:

Spreekt uit de adoptie van K., geboren op 11 januari 1988, door
verzoekster. Verleent verzoekster toestemming de voornaam J. toe te voegen
aan de voornaam van gemeld (adoptief) kind

Rechters

Mr. A. Duk, vice-president, tevens kinderrechter als voorzitter en mr.A.T.M. Vrijhoeven, plaatsvervangend kinderrechter en mr. W.A. Zwijnenburg,rechter plaatsvervanger, A.Th. Schmitz als griffier