Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 29 januari 1990

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


De moeder is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de
rechtbank te Amsterdam, waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand te
Amsterdam is gelast een akte van erkenning op te maken, waarbij de vader zijn
twee minderjarige kinderen erkent

Partijen hebben met enkele onderbrekingen van 1979 tot eind 1984
samengewoond. Na beeindiging van de relatie is de vader naar Joegoslavie
gegaan, waarna hij de kinderen enkel malen per jaar heeft bezocht. De vader
heeft zich in 1986 weer in Nederland gevestigd. In 1989 heeft hij een
verzoek tot het treffen van een omgangsregeling ingediend. Dit is
afgewezen. Thans vindt geen omgang plaats tussen de vader en de kinderen
De vader wil de kinderen erkennen maar de moeder weigert haar
toestemming

Voor een man en voor het kind tot hetwelk hij in een als “vie
familiale/family life” in de zin van artikel 8, lid 1 EVRM aan te merken
relatie staat, ligt in deze verdragsbepaling besloten dat zij er in beginsel
over en weer aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als
familierechtelijke rechtsbetrekking. Dit brengt mee dat aan een zodanige
man in beginsel de mogelijkheid van erkenning van het kind niet kan worden
onthouden

Een redelijke met artikel 8 EVRM rekening houdende uitleg van het
huidige recht brengt mee dat, ook al weigert de moeder de daartoe vereiste
toestemming, toch een rechtsgeldige erkenning tot stand kan komen door
vervanging van die toestemming door een rechterlijke uitspraak wanneer de
weigering van de moeder om toestemming te verlenen slechts kan worden opgevat
als misbruik van de bevoegdheid die in artikel 1:244, eerste lid, aanhef en
onder d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) besloten ligt

Niet is gebleken dat de man terstond na de geboorte van ieder van de
kinderen, gepoogd heeft hen te erkennen

De moeder heeft aangevoerd dat een naamswijziging van de huidige
familienaam van de kinderen in de naam van de vader, met wie de band, zo die
er al is, slecht is, voor hen – na zoveel jaren – verwarrend zal zijn en dat
confrontatie van de buitenwereld met een nieuwe familienaam niet in het belang
van de kinderen is te achten

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is niet
gebleken dat de weigering van de moeder haar toestemming te verlenen slechts
kan worden opgevat als misbruik van de bevoegdheid die in artikel 1:244,
eerste lid, aanhef en onder d, BW besloten ligt

Het verzoek wordt afgewezen

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

De verzoekende partij in hoger beroep, de moeder, is in hoger beroep
gekomen van een op verzoek van de verwerende partij in hoger beroep, de
vader, gegeven beschikking van 13 december 1988 van de rechtbank te
Amsterdam, waarbij de ambtenaar van de burgerlijke stand te Amsterdam is
gelast een akte van erkenning op te maken, waarbij de vader van de
minderjarige kinderen S. en I. erkent

Bij appelrekest heeft de moeder verzocht de beschikking waarvan beroep
te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek van de vader af te wijzen,
althans niet ontvankelijk te verklaren

De vader heeft daarop een verweerschrift ingediend

De ambtenaar van burgerlijke stand te Amsterdam heeft op 24 november
1989 ter griffie van het hof een notitie ingediend

De zaak is, na aanhouding ter terechtzitting van 13 september 1989 tot
die van 29 november 1989, op laatstgenoemde datum behandeld, op welk
terechtzitting partijen, de procureur-generaal bij dit hof, de Raad voor de
Kinderbescherming te Amsterdam en de ambtenaar van de burgerlijke stand te
Amsterdam, zijn gehoord. Daarbij heeft de procureur-generaal geconcludeerd
primair tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en het alsnog
afwijzen van het inleidend verzoek, subsidiair – indien de beschikking
waarvan beroep zou worden bevestigd – tot bepaling van 13 mei 1988 als datum
van erkenning. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de
beschikking waarvan beroep te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek af
te wijzen. Voorts heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand als haar
mening te kennen gegeven dat indien het hof tot bekrachtiging van de
beschikking waarvan beroep zou komen, de beslissing aangevuld zou moeten
worden met de datum van de erkenning, welke datum in deze 13 mei 1988 zou
zijn

2. De feiten en omstandigheden

bij de mondelinge behandeling en uit de stukken is onder meer het
volgende gebleken

Partijen hebben met enkele onderbrekingen van 1979 tot eind 1984
samengewoond. Uit deze samenleving zijn geboren op 21 mei 1982 S. en op 16
december 1983 I., over wie de moeder voogdes is en de vader sinds 14 januari
1983 respectievelijk 9 maart 1984 toeziend voogd. Na beeindiging van de
relatie van partijen in 1984 is de vader metterwoon naar Joegoslavie gegaan,
waarna hij bij overkomst naar Nederland de kinderen enkele malen per jaar
heeft bezocht

In september 1986 heeft de vader zich wederom in Nederland gevestigd.
Sindsdien verloopt de omgang tussen hem en de kinderen moeizaam

De Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam heeft blijkens zijn
rapport van 24 februari 1989 in 1987 en 1988 bemiddeld in een omgang tussen
de vader en de kinderen, hetgeen heeft geresulteerd in een aantal contacten
van de vader en de kinderen op het bureau van de raad, die zich echter niet
positief hebben ontwikkeld

Bij beschikking van 8 maart 1989 van de rechtbank te Amsterdam is het
verzoek van de vader tot het treffen van een omgangsregeling afgewezen. Bij
beschikking van 23 oktober 1989 van dit hof is deze beschikking bekrachtigd

Thans vindt geen omgang plaats tussen de vader en de kinderen

De vader wil de kinderen erkennen. De moeder heeft hem de daartoe
ingevolge artikel 1:244, eerste lid, aanhef en onder d, Burgerlijk Wetboek
(BW) vereiste toestemming geweigerd te verlenen

Vervolgens is op verzoek van de vader de beschikking waarvan beroep
gegeven

De vader is de biologische vader van S. en I. De vader en de moeder
zijn nimmer getrouwd geweest. Wel hebben zij ongeveer vijf jaren – zij het
met enkele onderbrekingen – samengewoond, gedurende welke samenwoning de
kinderen zijn geboren. De vader heeft met S. ongeveer twee jaren en met I.
een aantal maanden gezinsverband met de moeder geleefd. Sindsdien is er tussen
de vader en de kinderen – sporadisch – contact geweest

Uit deze omstandigheden vloeit voort dat tussen de vader en de kinderen
een band bestaat die kan worden aangemerkt als “vie familiale/family life” in
de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten
van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zodat de rechtbank de vader
terecht in zijn inleidend verzoek heeft ontvangen

Voor een man en voor het kind tot hetwelk hij in een als “vie
familiale/family life” in de zin van artikel 8, lid 1 EVRM aan te merken
relatie staat, ligt in deze verdragsbepaling besloten dat zij er in beginsel
over en weer aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als
familierechtelijke rechtsbetrekking. Dit brengt mee dat aan een zodanige man
in beginsel de mogelijkheid van erkenning van het kind niet kan worden
onthouden

Een redelijke met artikel 8 EVRM rekening houdende uitleg van het
huidige recht brengt mee dat, ook al weigert de moeder de daartoe vereiste
toestemming, toch een rechtsgeldige erkenning tot stand kan komen door
vervanging van die toestemming door een rechterlijke uitspraak wanneer de
weigering van de moeder om toestemming te verlenen slechts kan worden opgevat
als misbruik van de bevoegdheid die in artikel 1:244, eerste lid, aanhef en
onder d, van het Burgerlijk Wetboek (BW) besloten ligt

Niet is gebleken dat de man terstond na de geboorte van ieder van de
kinderen, althans eerder dan omstreeks mei 1988, gepoogd heeft hen te
erkennen

De moeder heeft aangevoerd dat een naamswijziging van de huidige
familienaam van de kinderen in de naam van de vader, met wie de band, zo die
er al is, slecht is, voor hen – na zoveel jaren – verwarrend zal zijn en dat
confrontatie van de buitenwereld met een nieuwe familienaam niet in het
belang van de kinderen is te achten

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is niet
gebleken dat de weigering van de moeder haar toestemming te verlenen slechts
kan worden opgevat als misbruik van de bevoegdheid die in artikel 1:244,
eerste lid, aanhef en onder d. BW besloten ligt

Derhalve zal het inleidend verzoek van de vader alsnog dienen te worden
afgewezen

Dit leidt tot de volgende beslissing

4. De beslissing

Het hof: vernietigt de beschikking waarvan beroep; wijst alsnog af het
inleidend verzoek van de vader

Rechters

Mrs. van Gijn, Willems-Morsink en Stille