Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 19 januari 1990

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Moeder weigert terecht haar toestemming. De vader en de moeder hebben
ruim twee jaar samengewoond. Het kind, dat uit deze relatie is geboren, is
6 jaar oud. De man heeft niet eerder geprobeerd het kind te erkennen. De
moeder weigert haar toestemming

De Rechtbank wijst het verzoek van de vader toe. Het Hof vernietigt
deze beschikking. Zie noot bij Rechtspraak Nemesis 1990 nr.95

Volledige tekst

1. De eerste aanleg

Bij die beschikking heeft de Rechtbank op een daartoe strekkend verzoek
van de man de ambtenaar van de Burgerlijke stand te (…) gelast het register
van geboorten van die gemeente, te weten onder (..) van het jaar 1983, aan te
vullen met een akte van erkenning door verzoeker van het op 26 september 1983
te (…) geboren kind (…) op te maken door de ambtenaar van de Burgerlijke
Stand

Die beslissing nam de Rechtbank na te hebben overwogen overeenkomstig de
inhoud van de bestreden beschikking, die zich bij de stukken bevindt en
waarnaar kortheidshalve wordt verwezen

2. De procedure in hoger beroep

Van die beschikking bij voormeld verzoekschrift in hoger beroep gekomen,
heeft de vrouw drie grieven aangedragen en het Hof — kort gezegd — verzocht
de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog af te wijzen het dit geding
inleidende verzoek van de man

Bij zijn op 18 december 1989 ter griffie van dit Hof ingediende
verweerschrift heeft de man de grieven van de vrouw bestreden en het Hof —
kort gezegd — verzocht de bestreden beslissing te bevestigen

Ter terechtzitting met gesloten deuren van 22 december 1989 heeft het
Hof partijen en haar raadslieden gehoord

3. De gronden van het hoger beroep

De grieven van de vrouw hebben de strekking te betogen, dat de Rechtbank
ten onrechte op het dit geding inleidende verzoek van de man heeft beslist in
voege als hiervoor vermeld

Zij is van mening dat evengemeld verzoek van de man alsnog behoort te
worden afgewezen

4. De beoordeling

4.1. Het Hof is in het onderwerpelijke geval van oordeel, dat de man er
onder meer in beginsel recht op heeft, dan wel erop aanspraak heeft, dat zijn
relatie tot het ten processe bedoelde kind en van het kind tot hem, rechtens
wordt erkend als familierechtelijke rechtsbetrekking

4.1.1. Dit brengt met zich, dat aan de man, van wie ten processe
vaststaat, dat hij de verwekker van het hier bedoelde kind is, de mogelijkheid
van erkenning van het kind niet steeds kan worden onthouden, tenzij ter
bescherming vna de belangen van de onmiddellijk betrokkenen, zoals die van het
kind en/of zijn moeder, beperking van evengemelde mogelijkheid noodzakelijk
wordt geacht

4.2. In het onderhavige geval is als onbetwist ten processe komen vast
te staan, dat het uit de relatie van partijen geboren kind vanaf zijn
geboorte, derhalve gedurende reeds circa zes jaren, de geslachtsnaam draagt
van zijn moeder, in casu appellante, dat de minderjarige enkele jaren op de
basisschool zit, dat hij aldaar ‘onbedreigd’ staat ingeschreven onder de
achternaam van zijn moeder en dat hij ook onder die achternaam wordt
aangesproken

4.3. Ter zitting van het Hof heeft de man geen, althans onvoldoende,
zwaarwegende argumenten naar voren kunnen brengen op grond waarvan hij niet
reeds aanstonds na de geboorte tot erkenning is overgegaan, althans niet reeds
kort na de geboorte van het kind, maar eerst eind februari 1989 het dit geding
inleidende verzoek bij voornoemde Rechtbank heeft kunnen indienen

4.3.1. Voorts is ter zitting gebleken, dat de man tot aan de dag der
indiening van evengemeld verzoekschrift niets heeft ondernomen, waaruit het
kind en/of de vrouw zou(den) hebben kunnen opmaken, dat de man voornemens was
zijn relatie tot het kind op enigerlei wijze rechtens te willen erkennen

4.3.2. De man heeft het Hof nog medegedeeld, dat hij de litigieuze
erkenning van het kind in het belang acht van dit kind, omdat daardoor de
(financiele) belangen van de minderjarige kunnen worden gewaarborgd, doch
desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard tot op heden geen enkele
financiele verantwoordelijkheid voor het kind aanvaard te hebben

4.4. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang beziend komt het
Hof tot de conclusie, dat de ten processe bedoelde minderjarige, althans zijn
moeder, een rechtens te respecteren belang heeft bij de weigering van het
onderhavige verzoek van de vader, zodat reeds op voormelde gronden de
bestreden beschikking niet in stand kan blijven en behoort te worden
vernietigd in voege als hierna in het dictum vermeld

4.5. Het Hof is voorts van oordeel, dat hoewel juist is de grief van de
vrouw, dat in deze zaak de Rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de
desbetreffende Raad voor de Kinderbescherming te horen, die grief gezien het
vorenoverwogene haar belang heeft verloren

4.5.1 Daar komt bij dat — indien de belangen van de betrokkenen met
zich hadden gebracht dat de Raad voor de Kinderbescherming diende te worden
gehoord — in zaken als de onderhavige eveneens het Openbaar Ministerie in de
gelegenheid had dienen te worden gesteld te worden gehoord

4.6. In het onderwerpelijke geval acht het Hof termen aanwezig de op het
hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen te compenseren op nader aan
te geven wijze

5. Beslissing

Het Gerechtshof: vernietigt de beschikking, waarvan beroep

Wijst alsnog af het dit geding inleidende verzoek van de man

Compenseert de op het hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen
in die zin, dat ieder van hen de eigen kosten draagt

Rechters

Mr. Wachter, Raadsheer – Voorzitter, mrs Adelmeijer en Nijman, Raden,dhr. Hurkens, griffier