Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 4 januari 1990

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Hoger beroep in de zaak met rolnummer KG 89/1354 V

J. komt in hoger beroep tegen de veroordeling tot betaling aan S. van
ƒ 5.000,– (vijfduizend gulden) als voorschot voor de immateriele
schadevergoeding. Het voorschot gaat zijn financiele mogelijkheden te
boven. J. betwist niet dat M. immateriele schade heeft geleden en evenmin
dat het gevraagde voorschot te hoog is

Deze grief faalt omdat J. indien hij geen uitkering heeft en moet leven
van giften en/of gunsten van anderen, hij daar wel aanspraak op heeft. Hij
kan dan een zodanig inkomen krijgen dat betaling van het voorschot mogelijk
is

De tweede grief faalt ook. Het restitutie risico is gering. Tevens
is het naar ’s hofs oordeel nagenoeg uit te sluiten dat J. niet de dader zou
zijn van het tegen M. gepleegde delict. Daarom is de door J. veroorzaakte
immateriele schade zozeer aannemelijk te achten, dat de kans dat het voorschot
zal moeten worden terugbetaald, te verwaarlozen is

Het Hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1 Bij exploit van 25 juli 1989 is appellant – J. – in hoger beroep
gekomen van het door de president van de arrondissementsrechtbank te
Amsterdam onder rolnummer KG 89/1354V tussen partijen gewezen en op 13 juli
1989 uitgesproken vonnis, met dagvaarding van geintimeerde – S. – voor dit
hof teneinde te horen concluderen dat het hof dat vonnis zal vernietigen en,
opnieuw rechtdoende, S. alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in haar
vordering althans haar deze zal ontzeggen, met veroordeling van S. in de
kosten van beiden instanties

1.2 Bij memorie voerde hij twee grieven tegen het vonnis aan en
concludeerde hij dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw
rechtdoende, S. in de door haar ingestelde vordering met betrekking tot de
voorschotbepaling niet-ontvankelijk zal verklaren althans haar deze zal
ontzeggen, met veroordeling van S. in de kosten van beide instanties

1.3 S. bestreed bij memorie van antwoord de aangevoerde grieven en
concludeerde dat het hof het appel zal afwijzen althans niet-ontvankelijk zal
verklaren, met veroordeling van J. in de kosten van beide instanties

1.4 Tenslotte hebben partijen de stukken van het geding in beide
instanties, waarvan de inhoud als hier overgenomen geldt, aan het hof
overgelegd voor het wijzen van arrest

2. De grieven

De grieven komen neer op het volgende:

Grief I Ten onrechte heeft de president overwogen dat het gevorderde
voorschot in het financiele bereik van J. ligt en derhalve niet onredelijk
voorkomt

Grief II

Ten onrechte heeft de president er geen notie van genomen dat J. ontkent
op enigerlei wijze betrokken geweest te zijn bij de zaak die aan het
onderhavige geding ten grondslag ligt

3. Uitgangspunt

De eerste overweging van het vonnis is in hoger beroep niet bestreden
zodat ook het hof uitgaat van de daarin onder a tot en met e opgesomde feiten
en omstandigheden

4. Beoordeling

4.1 Blijkens zijn memorie van grieven beperkt J. zijn hoger beroep tot
de in het dictum van het vonnis onder 2 tegen hem uitgesproken veroordeling
tot betaling aan S. van ƒ 5.000,–, vermeerderd met wettelijke rente

4.2 Met zijn eerste grief voert J. aan dat een voorschot van ƒ 5.000,–
zijn financiele mogelijkheden te boven gaat aangezien hij geen inkomsten uit
arbeid of ingevolge een uitkering heeft; hij zou van giften en/of gunsten van
anderen leven

4.3 Ook indien dit laatste thans het geval zou zijn, moet toch
aangenomen worden dat J. een zodanig inkomen kan krijgen dat betaling van het
voorschot mogelijk is. Van algemene bekendheid is immers dat, zoals S.
opmerkt, Nederlanders en legaal hier verblijvende vreemdelingen, indien zij
zonder inkomsten zijn, aanspraak kunnen maken op enigerlei uitkering ingevolge
de sociale verzekeringswetgeving

Niet aannemelijk geworden, en zelfs niet gesteld is, dat J., die slechts
aanvoert dat hij thans geen uitkering ontvangt, niet desgevraagd voor
zodanige uitkering in aanmerking zou komen

De grief faalt dan ook

4.4 Voor de goede orde zij overwogen dat J. niet bestrijdt dat M.
immateriele schade heeft geleden en dat hij evenmin de hoogte van het
gevraagde voorschot op zichzelf betwist

4.5 In de toelichting op zijn tweede grief wijst J. op het zijns inziens
bestaande risico dat S. niet in staat zal blijken een aan haar voldaan
voorschot terug te betalen indien J. in de tegen hem aanhangige strafzaak
vrijgesproken zou worden

4.6 Het hof acht het zogenaamde restitutierisico echter zo gering dat
dit, in de afweging van der partijen belangen, niet tot weigering van de
gevraagde voorziening kan leiden

Gelet immers op de resultaten van het opsporingsonderzoek en met name op
de uitslag van het DNA-onderzoek (zie rechtsoverweging 1, sub d van het
vonnis a quo), is het naar ’s hofs oordeel nagenoeg uit te sluiten dat J.
niet de dader zou zijn van het tegen M. gepleegde delict

Derhalve is de door J. veroorzaakte immateriele schade – en de daarop
gebaseerde vordering – zozeer aannemelijk te achten, dat de kans dat het
voorschot zal moeten worden terugbetaald, te verwaarlozen is

4.7 Het vonnis moet worden bekrachtigd met verwijzing van J. in de
kosten van het hoger beroep

5. Beslissing

Het hof: bekrachtigd het vonnis waarvan beroep; veroordeelt appellant in
de op het hoger beroep gevallen kosten, deze tot op heden aan de zijde van
geintimeerde begroot op ƒ 1.500,–, op de voet van artikel 57b Rv te voldoen
aan de griffier van dit hof

Rechters

Mrs. Cornelissen, Fleers en De Wild