Instantie: Raad van Beroep Amsterdam, 30 oktober 1989

Instantie

Raad van Beroep Amsterdam

Samenvatting


Klaagster is na 6 weken bevallingsverlof nog steeds arbeidsongeschikt
Deze arbeidsongeschiktheid is volgens klaagster een direct gevolg van de
bevalling. De ingeschakelde deskundige is dezelfde mening toegedaan

Daarom besluit de voorzitter dat klaagster recht heeft op een uitke
ring ingevolge de Ziektewet ter hoogte van 100 procent van het dagloon

Volledige tekst

1. Feiten

Klaagster is tijdens haar zwangerschap op 3 juni 1988 arbeidsongeschikt
geworden Zij heeft vanaf 12 maart 1988 een zwangerschapsuitkering genoten en
na de bevalling op 21 april 1988 heeft zij over de periode van 22 april 1988
tot 3 juni 1988 een bevallingsuitkering ontvangen

Op laatstgenoemde datum was klaagster nog arbeidsongeschikt

Verweerder heeft aan klaagster bij beslissing van 18 oktober 1988
meegedeeld dat met ingang van 3 juni 1988 verdere bevallingsuitkering wordt
gweigerd en ziekengeld wordt verleend

Blijkens de motivering van die beslissing is verweerder van mening dat
de arbeidsongeschiktheid van klaagster met ingang van 3 juni 1988 niet haar
oorzaak vindt in de bevalling

Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep doen instellen

In het klaagschrift is, kort samengevat, naar voren gebracht dat de
vermoeidheid die klaagster op en na 3 juni 1988 nog arbeidsongeschikt maakte
een rechtstreeks gevolg van de bevalling is. Gevorderd is vernietiging van
de bestreden beslisssing en vaststelling dat klaagster op en na 3 juni 1988
aanspraak maakt op 100 procent ziekengeld

Verweerder heeft de op het geding betrekking hebbende stukken in
afschrift aan de Raad gezonden en desgevraagd op 21 juni 1989 een nadere
motivering gegeven van het blijkens de bestreden beslissing ingenomen
standpunt

Klaagster gemachtigde heeft een aanvullend klaagschrift (met bijlage)
ingediend

Vervolgens heeft de fungerend voorzitter van de Raad de
huisarts-geneeskundige H.O. Sigling gevraagd klaagster te onderzoeken, van
zijn bevindingen verslag te doen en aan de hand daarvan de vraag te
beantwoorden of klaagsters arbeidsongeschiktheid met ingang van 3 juni 1988
haar oorzaak in de bevalling en/of de daardoor geeindigde zwangerschap vindt

In zijn rapport van 28 augustus 1989 heeft H.O. Sigling de hiervoor
weergegeven vraag bevestigend beantwoord

2. Motivering

Tussen partijen is niet in geschil dat klaagster met ingang van 3 juni
1988 nog arbeidsongeschikt was. Partijen verschillen wel van mening over de
vraag of klaagster op en na 3 juni 1988 recht heeft op een uitkering van 100
procent van haar dagloon

Ingevolge art. 29, lid 8 van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde na
bevalling recht op een uitkering van 100 procent van het dagloon, zolang de
ongeschiktheid tot werken uit die oorzaak voortduurt

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de
vermoeidheidsklachten tengevolge waarvan klaagster 6 weken na de bevalling nog
arbeidsongeschikt was, niet een direkt gevolg is van de bevalling. Blijkens
de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de
uitspraak gepubliceerd in RSV 76, 234) hangen de zwangerschaps- en
bevallingsuitkeringen naar bedoeling en systematiek nauw samen. Het woord
‘bevalling’ in art. 29, lid 8 heeft daarom niet de beperkte betekenis van een
op zichzelf staand fysiologisch gebeuren, maar de ruimere betekenis van het
gebeuren dat de zwangerschap afsluit. De woorden ‘uit die oorzaak’ in
hetzelfde artikellid hebben daarom niet alleen betrekking op de bevalling
zelf, maar ook op de erdoor beeindigde zwangerschap

De dezerzijds ingeschakelde deskundige is van oordeel dat klaagsters
ongeschiktheid tot werken op en na 3 juni 1988 een direkt uitvloeisel is van
de bevalling. De voorzitter heeft geen enkele aanleiding gevonden om dit
oordeel niet te volgen, hetgeen betekent dat klaagster, nu haar ongeschiktheid
tot werken op en na 3 juni 1988 haar oorzaak vindt in de bevalling, met ingang
van die datum aanspraak maakt op een uitkering ingevolge de ZW ter hoogte van
100 procent van het dagloon. Verweerders beslissing van 18 oktober 1988
berust derhalve niet op een juiste feitelijke grondslag en komt om die reden
voor vernietiging in aanmerking

Blijkens een brief van 10 oktober 1989 handhaaft verweerder zijn
standpunt zoals neergelegd in de bestreden beslissing niet langer. Dit
betekent dat de bestreden beslissing op die grond eveneens voor vernietiging
in aanmerking komt

Nu voldoende grondslag is verkregen voor een beslissing van het geschil,
wordt met toepassing van art. 128 van de Beroepswet, als volgt beslist

3. Beslissing

De Raad van Beroep te Amsterdam, recht doende:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de bestreden beslissing;

bepaalt dat klaagster op en na 3 juni 1988 recht heeft op een
bevallingsuitkering, als bedoeld in art. 29, lid 8 van de Ziektewet

Rechters

Mr. M.C. Brunning, voorzitter