Instantie: Rechtbank Arnhem, 8 juni 1989

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Eiseres X. is van begin 1980 tot augustus 1984 door Y. als
fysiotherapeut behandeld in verband met rugklachten. Tussen partijen is
kort na de aanvang een seksuele relatie ontstaan, waaruit twee zwangerschappen
zijn ontstaan. De eerste is afgebroken door abortus provocatus, uit de
tweede is een dochter geboren. Eiseres vordert ƒ 400,– per maand vanaf
de dag der dagvaarding alsmede ƒ 15.000,– ineens en subsidiair ƒ
100.000,–

Eiseres is van mening dat gedaagde onrechtmatig jegens haar heeft
gehandeld als fysiotherapeut, door met haar, onder psychische druk, seksueel
contact te hebben. Eiseres onderbouwt haar stelling, dat gedaagde een
zodanige psychisch overwicht op haar had dat zij – verliefd op hem zijnde –
toe zou hebben gegeven aan zijn wens tot seksueel contact slechts met het
algemene argument dat tussen partijen een hulpverleningssituatie bestond,
waarin zij als vrouw en leek de afhankelijke partij was. Enige specifieke
argumenten legt zij daaraan niet ten grondslag. Uit de verder aangevoerde
feiten kunnen geen argumenten worden gehaald op basis waarvan de rechtbank de
vordering van eiseres kan toewijzen

Voorts stelt eiseres, kennelijk als wettelijk vertegenwoordigster van
haar dochter Y. dat gedaagde een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens
haardochter. Door verder niet aan te voeren waarop zij deze vordering
baseert heeft eiseres gezien het bepaalde in art. 1401 BW niet aan haar
stelplicht voldaan. De rechtbank wijst alle vorderingen af en veroordeelt
eiseres in de kosten van deze procedure

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Overeenkomstig de dagvaarding heeft eiseres voor eis geconcludeerd.
Gedaagde heeft daarop geantwoord, onder overlegging van 1 produktie. Eiseres
heeft de conclusie van repliek genomen, onder overlegging van 2 produkties,
waarna gedaagde heeft gedupliceerd

Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd. Bij
de door eiseres overgelegde stukken bevindt zich een afschrift van de
machtiging van de Kantonrechter te Terborg d.d. 22 december 1988 om als
Ø
telijk vertegenwoordigster van haar dochter in deze procedure op te treden

De vaststaande feiten

1. Begin 1980 heeft eiseres zich bij gedaagde – die fysiotherapeut is –
gemeld in verband met rugklachten. De behandeling van eiseres door gedaagde
heeft geduurd tot omstreeks augustus 1984

2. Tussen partijen is kort na de aanvang van de hulpverleningsrelatie
een seksuele relatie ontstaan, waaruit een zwangerschap van eiseres voortkwam.
Deze zwangerschap is in januari 1982 afgebroken

3. Nadien is eiseres opnieuw zwanger geraakt, uit welke zwangerschap op
6 juli 1983 de dochter, wettige dochter van eiseres en haar echtgenoot is
geboren

Het geschil

4. Eiseres stelt allereerst dat gedaagde jegens haar onrechtmatig heeft
gehandeld als fysiotherapeut nu hij zich als zodanig niet heeft gedragen
zoals dat in het maatschappelijk verkeer naar huidige opvattingen betaamt,
door in de professionele hulpverleningssituatie seksuele contacten met haar te
hebben, uit welke contacten zij zwanger is geraakt en een dochter is geboren

Zij voert aan dat zij schade -zowel materieel als immaterieel- heeft
geleden door dit onrechtmatig handelen van gedaagde, voor welke schade
gedaagde aansprakelijk is

Daarnaast is eiseres van mening dat gedaagde een onrechtmatige daad
pleegt ten opzichte van haar dochter, van wie gedaagde volgens eiseres de
verwekker is, doordat gedaagde zich op formeel-juridische gronden beroept om
niet te hoeven bijdragen in het levensonderhoud van deze dochter, terwijl het
volgens eiseres voor de hand ligt dat haar dochter psychisch er onder zal
lijden wanneer zij verneemt dat de echtgenoot van eiseres niet haar
biologische vader is

Op grond van deze stellingen vordert eiseres primair dat gedaagde zal
worden veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van ƒ 400,– per
maand vanaf de dag der dagvaarding alsmede een bedrag ineens van ƒ
15.000,–, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding
en subsidiair dat gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag
van ƒ 100.000,–, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag
van de dagvaarding, onder veroordeling van gedaagde in de proceskosten

5. Gedaagde betwist de vorderingen van eiseres gemotiveerd

De beoordeling van het geschil

6. Partijen zijn het er over eens dat er tussen hen een
hulpverleningssituatie heeft bestaan vanaf omstreeks begin 1980 tot augustus
1984, in die zin dat gedaagde als fysiotherapeut eiseres wegens rugklachten
behandelde

7. Zij zijn het er ook over eens dat tussen hen vanaf eind 1981 seksuele
contacten hebben plaatsgevonden, tengevolge waarvan eiseres zwanger is
geworden. Deze zwangerschap is in januari 1982 afgebroken door een abortus
provocatus, die is uitgevoerd in een kliniek in Zwolle. Bij deze gebeurtenis
heeft gedaagde eiseres vergezeld naar de kliniek

8. Beide partijen stellen dat enige maanden na de hiervoor vermelde
ingreep er geen seksueel contact tussen hen heeft plaatsgevonden, terwijl er
kennelijk wel contacten in het kader van de fysiotherapeutische hulpverlening
waren. In april 1982 hebben partijen de seksuele omgang met elkaar weer
hervat

9. In principe moet er van worden uitgegaan dat twee mensen die -al dan
niet verliefd – een seksuele relatie met elkaar aangaan, gelijkwaardige
partijen zijn, die in volle vrijheid beslissingen over en in die relatie
kunnen nemen

Onder bepaalde omstandigheden zou dit anders kunnen zijn, met name in
hulpverleningssituaties, waarin de hulpvragende per definitie de afhankelijke
partij is, althans op het gebied waarop hij/zij hulp vraagt. Hierbij spelen
diverse factoren een rol, o.a. de leeftijd, ontwikkeling en persoonlijkheid
van de hulpvragende en de aard van de hulpverleningssituatie

10. Eiseres heeft gesteld dat gedaagde haar niet met fysiek geweld tot
seksuele contacten heeft gebracht; zij ziet als oorzaak kennelijk het
psychische overwicht dat gedaagde op haar zou hebben gehad

11. Eiseres onderbouwt haar stelling, dat gedaagde een zodanig psychisch
overwicht op haar had dat zij -verliefd op hem zijnde – toe zou hebben
gegeven aan zijn wens tot seksueel contact, slechts met het algemene argument
dat tussen partijen een hulpverleningssituatie bestond, waarin zij als vrouw
en leek de afhankelijke partij was. Enige specifieke argumenten legt zij
daaraan verder niet ten grondslag

12. Er is niets gesteld waaruit blijkt dat gedaagde een dusdanig
overwicht op eiseres had, dat dat de reden zou kunnen zijn dat eiseres niet
in volle vrijheid haar beslissingen kon nemen

In de langdurige relatie tussen partijen heeft een aantal gebeurtenissen
plaatsgevonden uit welke blijkt dat eiseres invloed kon uitoefenen in de
relatie tussen partijen:

a. De eerste zwangerschap van eiseres, die zij in januari 1982 heeft
laten afbreken

Eiseres geeft aan dat tussen partijen over deze gebeurtenis is gesproken
en dat zij op grond van het gebeurde geen seksueel contact meer wenste. Het
staat vast dat er toen ook enkele maanden geen seksueel contact heeft
plaatsgevonden, terwijl toch kennelijk wel de fysiotherapeutische behandeling
voortgang heeft gevonden

Eiseres heeft die gelegenheid niet aangegrepen om een andere
fysiotherapeut te zoeken

b. Ongetwijfeld moet eiseres zich na het afbreken van de eerste
zwangerschap hebben gerealiseerd, dat zij opnieuw zwanger kon worden.
Kennelijk heeft zij er voor gekozen daarvoor geen maatregelen te nemen,
terwijl toch -ook destijds- de mogelijkheden voor het voorkomen van
zwangerschap algemeen maatschappelijk bekend mogen worden verondersteld

Zij heeft -door het risico van een nieuwe zwangerschap te nemen – en te
kiezen voor het behoud van het kind toen zij opnieuw zwanger was, wederom
zelf een beslissing genomen, waarbij niet is gebleken van enige beinvloeding
of psychisch overwicht met betrekking tot deze beslissingen van gedaagde

c. Niet duidelijk is geworden hoe de relatie tussen partijen ten tijde
van de tweede zwangerschap, de geboorte van het kind -waarvan gedaagde bij
gebrek aan wetenschap ontkent dat hij de verwekker is en waarvan de
wettigheid niet is ontkend door de echtgenoot van eiseres – en daarna is
verlopen

Volgens beiden heeft de hulpverlenings- en de liefdes/seksuele relatie
voortgeduurd tot augustus 1984, dus ruim een jaar na de geboorte van het kind.
Ook dat pleit voor een relatie waarin beiden zich konden vinden

13. Het feit dat gedaagde niet de fysiotherapeutische behandeling heeft
stopgezet kan in de bovenweergegeven situatie niet als onrechtmatig worden
bestempeld

Dat neemt niet weg dat gedaagde er, zoals hij zelf aanvoert,
verstandiger aan zou hebben gedaan eiseres voor de fysiotherapeutische
behandeling naar een collega te verwijzen

Volgens gedaagde is dit wel door hem voorgesteld, maar eiseres betwist
dit

14. Dat de Geneeskundig Inspecteur van de Volksgezondheid gedaagde bij
brief van 22 maart 1988 – na melding van de klacht door de advocaat van
eiseres – heeft aangezegd dat hij er bij het Ziekenfonds op zou aandringen
die maatregelen jegens gedaagde te nemen, die in een dergelijke situatie
(bedoeld werd door de Inspecteur: het hebben van een seksuele relatie met een
patiente) geeigend zijn, indien hij onverhoopt opnieuw signalen over een
soortgelijke handelswijze zou ontvangen, betekent niet automatisch dat hier
sprake is geweest van onrechtmatig handelen door gedaagde. In de
beroepsethiek kan sprake zijn van niet-acceptabel gedrag in de relatie
beroeps-deelnemer/hulpvragende, zonder dat dit gedrag als onrechtmatig kan
worden bestempeld

15. De vorderingen van eiseres voor zichzelf zullen op grond van het
hiervoor overwogene worden afgewezen

16. Eiseres stelt, dit kennelijk als wettelijk vertegenwoordigster van
haar dochter Elisabeth, dat gedaagde jegens Elisabeth een onrechtmatige daad
heeft gepleegd. Het is overigens niet duidelijk welke vordering (de primaire
en/of de subsidiaire) eiseres ten behoeve van Elisabeth instelt

17. Door zonder verder toelichting te stellen dat gedaagde jegens
Elisabeth een onrechtmatige daad pleegt omdat te verwachten valt dat ooit zal
uitkomen dat de echtgenoot van eiseres niet haar biologische vader is en dat
zij daardoor een psychische klap zal krijgen, heeft eiseres gezien het
bepaalde in art. 1401 B.W. niet aan haar stelplicht voldaan

Daarom gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij

18. Eiseres q.q. ziet terecht in dat gedaagde geen onderhoudsplicht
heeft op grond van de bepalingen van Titel 17, Boek I B.W. jegens Elisabeth.
Het is niet in te zien waarom gedaagde dan onrechtmatig jegens Elisabeth zou
handelen indien hij niet bijdraagt in haar levensonderhoud terwijl de
wetgever, die de onderhoudsverplichtingen uitdrukkelijk heeft geregeld, bij
aanwezigheid van een wettige vader niet daarnaast ook de biologische vader
van een kind een onderhoudsplicht heeft willen opleggen (daargelaten dat door
gedaagde wordt betwist en nog niet vaststaat dat hij de biologische vader van
Elisabeth is)

19. Ook de vorderingen voorzover gebaseerd op vermeend onrechtmatig
handelen van gedaagde jegens Elisabeth moeten dus worden afgewezen

20. Eiseres zal, zowel voor zichzelf als q.q., als de in het ongelijk
gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten

De beslissing

De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt eiseres
in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van gedaagde begroot
op ƒ 300,– aan verschotten en op ƒ 1.240,– aan salaris procureur

Rechters

Mrs E. van Rossem, M.L. Drabbe en G.M. Roerink, rechters