Instantie: Raad van State, 16 mei 1989

Instantie

Raad van State

Samenvatting


In deze zaak verzorgde de moeder haar kind gedurende gemiddeld vier
dagen per week, de vader drie dagen per week

Volgens Burgemeester en Wethouders is voor de ex-echtgenoten die
besluiten tot co-ouderschap samen slechts beschikbaar de uitkering naar de
norm van een een-oudergezin en een alleenstaande. In de praktijk betekende
dat, dat zij het verschil tussen de norm van een een-oudergezin en een
alleenstaande verdeelde naar rato van de tijd dat het kind bij de een en de
ander is. In dit geval ontving de moeder dus 4/7 van het verschil, de vader
3/7

De Afdeling volgt deze redenering formeel niet, maar praktisch wel.
Zij oordeelt, dat in de gegeven situatie geen van beide ouders kan worden
aangemerkt als hoofd van een onvolledig gezin. De uitkering behoort in dit
geval te worden vastgesteld met toepassing van artikel 2, derde lid van BLN,
derhalve in afwijking van de normuitkeringen

De uitkering behoort echter wel aan te sluiten bij de norm voor een
alleenstaande en een een-oudergezin en aangepast te zijn aan de tijd die het
kind per week doorbrengt bij de ene of de andere ouder. De wijze waarop de
gemeente uitkering berekend had voldeed volgens de Afdeling aan die eis

De Afdeling heeft ten overvloede overwogen dat niet is aangetoond dat
het onontkoombaar is dat in een situatie van co-ouderschap de opvoeding en
verzorging van het kind meer kosten gemaakt worden

Volgens Josien Nooteboom was dit wel aangetoond, maar liet de Afdeling
zich niet overtuigen. Uit het verloop van de zitting concludeert zij dat de
Afdeling zich niet kan laten overtuigen omdat zij een totaal verkeerd beeld
hebben van de leefwijze van iemand met weinig geld

Volledige tekst

Rechters

M.H.M.F. Gardeniers-Berendsen, Voorzitter, dr. W.A. van den Berg, lid enmr. H. Drop, Lid e.b.d., in tegenwoordigheid van mr. drs. N.J. vanVulpen-Grootjans, ambtenaar van Staat