Instantie: Centrale Raad van Beroep, 10 mei 1989

Instantie

Centrale Raad van Beroep

Samenvatting


Eiseres is op 2 november 1981 werkloos geworden. Op 5 mei 1982
verzoekt zij om een WWV uitkering, die haar wordt geweigerd omdat zij geen
kostwinster is. Tegen deze beslissing stelt eiseres beroep in. De Raad
van Beroep verklaart dit beroep ongegrond. Centraal staat de vraag of
eiseres met ingang van 1 mei 1982 recht heeft op een WWV-uitkering. Deze
vraag beantwoordt de Centrale Raad van Beroep ontkennend. Zij volgt de Raad
van Beroep

De (Centrale) Raad merkt op dat eiseres zich tot gedaagde kan wenden met
het verzoek per 23 december 1984 in aanmerking te worden gebracht voor een
WWV-uitkering

Volledige tekst

1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

Naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen een zijnerzijds genomen
eerdere beslissing heeft gedaagde onder dagtekening 28 september 1982 aan
eiseres mededeling gedaan van de beslissing, die in afschrift aan deze
uitspraak is gehecht en waarvan de inhoud geacht wordt hier te zijn
weergegeven

De raad van Beroep te ‘s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 14
september 1983 het tegen laatstvermelde beslissing ingestelde beroep
ongegrond verklaard

Eiseres is bij gemachtigde Mr. A. Lenting, advocaat en procureur te
Utrecht, van die uitspraak in hoger beroep gekomen. In een aanvullend
beroepschrift -met bijlagen- zijn de gronden uiteengezet waarop het hoger
beroep berust

Het geding is achtereenvolgens behandeld ter terechtzitting van de Raad
van 9 januari 1985 respectievelijk 12 april 1989, waar eiseres is verschenen
bij gemachtigde Mr. Lenting, voornoemd en waar gedaagde zich niet heeft doen
vertegewoordigen

II. MOTIVERING

Ter zake van de op 2 november 1981 ingetreden werkloosheid heeft eiseres
op 5 mei 1982 verzocht om uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening
in aansluiting op de door haar, eiseres, tot en met 30 april 1982 ontvangen
uitkering krachtens de Werkloosheidswet

Bij de in geding zijnde beslissingen heeft gedaagde dat verzoek
afgewezen omdat eiseres ten tijde van het intreden van haar werkloosheid niet
voldeed aan het destijds ingevolge artikel 13, lid 1 onder 1, van de Wet
Werkloosheidswet geldende kostwinnersvereiste

De eerste rechter heeft het tegen de bestreden beslissing ingestelde
beroep ongegrond verklaard, van oordeel zijnde dat eiseres niet voldoet aan
genoemd kostwinnersvereiste alsmede dat het vanwege eiseres gedane beroep op
bepalingen van internationaal en supranationaal recht eiseres in elk geval
ten tijde voor dit geding van belang niet kan baten

Bij aanvullend beroepschrift, zoals gepreciseerd ter terechtzitting van
12 april 1989, is vanwege eiseres met een beroep op respectievelijk artikel
14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, Trb. 1951, 154, (hierna: E.C.) in samenhang met
artikel 1, lid 1, van Protocol nr. 1 bij de E.C., en met name op artikel 26
van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
(hierna: IVBPR) primair geconcludeerd dat eiseres met ingang van 1 mei 1982
recht heeft op een WWV-uitkering (voor de destijds geldende maximale
uitkeringsduur van 2 jaar)

Nu uit de voorbereiding en de inhoud van de bestreden beslissing
ondubbelzinnig blijkt, dat die beslissing geen betrekking heeft op eiseresses
eventuele ingaande 23 december 1984 aan de Wet Werkloosheidsvoorziening te
ontlenen aanspraken, ziet de Raad zich in dit geding uitsluitend gesteld voor
de vraag, of gedaagde terecht eiseresses aanvraag d.d. 5 mei 1982 om ingaande
1 mei 1982 uitkering ingevolge de Wet Werkloosheidsvoorziening te ontvangen,
heeft afgewezen

Met de eerste rechter beantwoordt de Raad die vraag bevestigend

Overwegingen van eenzelfde inhoud als ten grondslag liggen aan ’s Raads
uitspraak van heden, nr. WWV 1988/63 -met name wat betreft de werking van
artikel 26 IVBPR in de sfeer van het sociale zekerheidsrecht- respectievelijk
aan ’s Raads uitspraak d.d. 1 november 1983, nr. WWV 1981/201, gepubliceerd
in JWWV/WSW 1984 nr. 13 -wat betreft artikel 14 E.C. in verband met artikel 1,
lid 1, van Protocol nr. 1 bij de E.C.- voeren de Raad tot dit oordeel

Hetgeen vanwege eiseres in eerste aanleg en in hoger beroep is
aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen

Met het oog op de vanwege eiseres ter terechtzitting van 12 april 1989
te subsidiair geponeerde conclusie merkt de Raad -ten overvloede- op dat het
eiseres uiteraard vrij staat zich opnieuw tot gedaagde te wenden met het
verzoek alsnog ingaande 23 december 1984, overeenkomstig genoemde conclusie,
in aanmerking te worden gebracht voor uitkering krachtens de Wet
Werkloosheidsvoorziening

Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat beslist moet worden als volgt

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep, Recht doende in naam der Koningin!
Verklaart het hoger beroep ongegrond

Rechters

Mr. M.G. de Koning als voorzitter en Mr. C.G. Kasdorp en Mr. M.F. ‘tHooft als leden, in tegenwoordigheid van J.F.L. Boermans als griffier