Instantie: Hoge Raad, 24 februari 1989

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting


Geen gezamenlijke ouderlijke macht voor twee personen van hetzelfde
geslacht, waarvan er slechts een in familierechtelijke betrekking staat tot
het kind. Het verzoek bekleed te worden met de ouderlijke macht aan niet
met elkaar gehuwde ouders kan slechts worden voldaan als onder meer is voldaan
aan de voorwaarde dat beiden in familierechtelijke betrekking staan tot het
kind. Deze voorwaarde is niet in strijd met art. 8 EVRM en art. 14 EVRM

Volledige tekst

1. Het geding in feitelijke instanties

Op 14 januari 1987 hebben verzoeksters tot cassatie, zich gewend tot de
Kantonrechter te Nijmegen met het verzoek hen beiden te belasten met de
ouderlijke macht over de uit verzoekster tot cassatie sub 1 geboren
minderjarige H

De Kantonrechter heeft bij beschikking van 4 september 1987 het verzoek
afgewezen

Tegen deze beschikking hebben verzoeksters hoger beroep ingesteld bij de
Rechtbank te Arnhem

Bij beschikking van 25 februari 1988 heeft de Rechtbank de beschikking
van de Kantonrechter vernietigd en verzoeksters niet-ontvankelijk verklaard in
hun verzoek

De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de Rechtbank hebben verzoeksters beroep in
cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en
maakt daarvan deel uit

De conclusie van de Advocaat-Generaal Moltmaker strekt tot verwerping
van het beroep

3. De beoordeling van het middel

3.1 Het gaat in deze zaak om de beantwoording van de vraag of, zoals de
Rechtbank heeft verwoord, “naar Nederlands recht, zoals dat tegen de
achtergrond van de art. 8 en 14 EVRM valt te verstaan, ouderlijke macht kan
toekomen aan twee personen van hetzelfde geslacht – die zichzelf beschouwen
als sociale ouders – waarvan er slechts een (de moeder van het kind) in
familierechtelijke betrekking staat tot het kind en die niet met elkander zijn
gehuwd, noch met elkander zijn gehuwd geweest en evenmin met elkander kunnen
huwen”

Die vraag is door de Rechtbank ontkennend beantwoord in rov. 4. Tegen
dat oordeel en de gronden waarop het berust, komt het uit twee onderdelen
bestaande middel op

3.2 Zoals de Hoge Raad in zijn beschikking van 21 maart 1986, NJ 1986,
585, heeft geoordeeld, kan een verzoek tot het geven van een beschikking
waarbij niet met elkaar gehuwde ouders worden bekleed met de ouderlijke macht,
slechts worden toegewezen als is voldaan onder meer aan de voorwaarde dat
beide ouders tot het kind in familierechtelijke betrekking staan. Deze
voorwaarde dient, zoals in rechtsoverweging 3.3 van die beschikking wordt
overwogen, te worden gesteld omdat aldus een met de art. 8 en 14 EVRM strokend
stelsel wordt verkregen waarin de ouderlijke macht door de ouders gezamenlijk
kan worden uitgeoefend in alle gevallen dat beide ouders tot het kind in
familierechtelijke betrekking staan, hetgeen enerzijds de verwachting
rechtvaardigt dat de relatie met beide ouders, ook al zijn zij niet gehuwd,
duurzaam zal zijn en anderzijds waarborgt dat het hier gaat om gevallen van
ouderschap die voldoende scherp omlijnd kunnen worden om deze uit een oogpunt
van over het kind uit te oefenen gezag in de voormelde omstandigheden met het
ouderschap van gehuwden gelijk te kunnen stellen zonder dat de rechtszekerheid
in het gedrang komt

In het geval waarop de beschikking van de Rechtbank betrekking heeft,
was aan de voormelde voorwaarde niet voldaan. Een voorwaarde van deze
strekking is, zoals de Rechtbank ook terecht heeft geoordeeld, niet
onverenigbaar met het bepaalde in de art. 8 en 14 EVRM, nu het hier gaat om
een inmenging die, naar in het voorafgaande besloten ligt, uit het Nederlandse
wettelijke stelsel betreffende de ouderlijke macht voortvloeit en die blijft
binnen de grenzen van hetgeen art. 8 lid 2 aan wettelijke voorzieningen
toelaat

Uit het vorenstaande volgt dat onderdeel A van het middel faalt en dat
het tegen een door de Rechtbank ten overvloede gegeven overweging gerichte
onderdeel B buiten beschouwing kan blijven

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep

Rechters

Vice-president Snijders als voorzitter, raadsheren Hermans, Haak,Roelvink en Davids