Instantie: Raad van Beroep Haarlem, 16 februari 1989

Instantie

Raad van Beroep Haarlem

Samenvatting


Klaagster is op 1 oktober 1984 samen gaan wonen met Y.. In mei 1986
hebben klaagster en haar partner elkaar bij testament over en weer tot
erfgenaam benoemd. Op 4 september 1987 hebben klaagster en haar partner
aangifte bij de Burgerlijke Stand gedaan van hun voornemen om met elkaar een
huwelijk aan te gaan. Het huwelijk heeft niet door kunnen gaan omdat haar
partner na een ongeval is overleden

Klaagster heeft een AWW-uitkering aangevraagd. Deze is haar bij
beslissing d.d. 15 december 1987 geweigerd. Klaagster is tegen deze
beslissing in beroep gegaan, stellende dat zij gelijk gesteld dient te worden
met een vrouw die gehuwd is geweest gelet op de omstandigheden dat zij met
haar partner drie jaren heeft samengewoond, samen reeds in ondertrouw waren en
dat de zoon van haar partner een huwelijk op eerdere datum heeft
tegengehouden

Vastgesteld moet worden dat klaagster aan de nationale wetgeving geen
recht op een weduwenpensioen of -uitkering kan ontlenen

De raad heeft de bestreden beslissing daarna getoetst aan art. 26
BuPo-verdrag. Niet langer is in geding dat deze bepaling ook van betekenis
moet worden geacht voor een sociaal zekerheidsrecht als hier aan de orde.
De raad dient allereerst te onderzoeken of het in art. 26 vervatte
discriminatieverbod ook ziet op het onderscheid gehuwden en duurzaam
samenwonende ongehuwden

De raad acht van belang dat maatschappelijke ontwikkelingen en de als
gevolg daarvan in acht te nemen gelijkstelling, inmiddels ook door de overheid
tot norm is verheven, waar in het kader van de stelselherziening in de sociale
zekerheid deze gelijkstelling in alle bij die stelselherziening betrokken
wetten met ingang van 1 januari 1987 van kracht is geworden. Derhalve is
dit het tijdstip waarop, volgens de Raad, artikel 26 BuPo-verdrag ook met
betrekking tot de AWW rechtstreekse werking niet kan worden ontzegd

Aan het ontbreken van een notarieel samenlevingscontract wil de raad in
deze geen, voor klaagster negatieve gevolgen verbinden, aangezien de overheid
deze strikte eis immers in de overige sociale verzekeringswetten waarin de
gelijkstelling inmiddels wel is ingevoerd, ook niet stelt

Dit leidt ertoe dat het beroep gegrond verklaard wordt en dat klaagster
uit hoofde van het overlijden van haar partner op 27 september 1987 in verband
met artikel 26 van het BuPo-verdrag aanspraak heeft op pensioen of uitkering
overeenkomstig de aanspraak die een weduwe onder gelijke omstandigheden op
grond van de AWW heeft

Volledige tekst

Rechters

Mr. M. Zijp als voorzitter, H.J. Visser en J. Kieft als leden