Instantie: Centraal medisch tuchtcollege, 12 januari 1989

Instantie

Centraal medisch tuchtcollege

Samenvatting


Arts was werkzaam als controlerend arts bij de
Districtsgezondheidsdienst. In deze hoedanigheid heeft hij klaagster begeleid.
Klaagster was ziek, zij was overspannen en had last van hartkloppingen. In
november 1984 is tussen partijen een liefdesrelatie ontstaan, die heeft
voortgeduurd tot de zomer van 1985. In juni 1985 bleek klaagster zwanger te
×
n en korte tijd later heeft zij abortus gepleegd

De klacht behelst, het verwijt dat de arts in de periode dat hij
bedrijfs arts was van klaagster en als zodanig haar in verband met haar ziekte
begeleidde, een seksuele relatie met haar heeft aangegaan

Het College vindt dat verweerder had moeten beseffen dat hij na het
ontstaan van de liefdesrelatie alle onderdelen van klaagster begeleiding
behoorde over te dragen aan een andere arts. Naar het oordeel van het college
is dit echter niet het belangrijkste aspect van verweerders handelen ten
opzichte van klaagster

Veel ernstiger acht het college dat hij de liefdesrelatie met haar heeft
aangeknoopt in de periode dat hij haar rechtstreeks begeleidde en terwijl hij
wist dat zij uiterst kwetsbaar was, doordat zij in een psychisch labiele
toestand verkeerde en te kampen had met seksuele problematiek. Verweerder
heeft wel aangevoerd dat klaagster het initiatief tot de relatie heeft genomen
en hem onaangekondigd thuis heeft opgezocht, doch aan verweerder moet worden
aangerekend dat hij in plaats van dit initiatief onmiddellijk af te wijzen
daarop is ingegaan, hoewel hij wist dat het niet in vrijheid was ontstaan.
Verweerder heeft ook onjuist gehandeld door aan klaagster de morning after pil
voor te schrijven zonder haar huisarts daarover in te lichten. Al is niet
gebleken dat verweerder in de strikte zin van dit woord misbruik heeft gemaakt
van klaagster situatie, het is wel zo dat hij door het onvoldoende
respecteren van de distantie die ook in de relatie bedrijfsarts – patient
behoort te bestaan, het vertrouwen in de stand der geneeskundigen heeft
ondermijnd en wel in zo ernstige mate dat niet volstaan kan worden met de
lichtste tuchtrechtelijke maatregel, doch een berisping moet worden opgelegd

Volledige tekst

Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft het navolgende overwogen en
beslist op het door P., arts, ten tijde van het indienen van de klacht wonende
te A., thans wonende te S., ingestelde hoger beroep van de beslissing van het
Medisch Tuchtcollege te O. van 30 november 1987, waarbij hem ter zake van de
klacht van H., wonende te A., thans verblijvende te O. de maatregel van
berisping is opgelegd

1. Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft de zaak behandeld ter
terechtzitting van 25 augustus 1988. Appellant was bij de behandeling
aanwezig. Zijn raadsman was met bericht verhinderd. Appellant heeft meegedeeld
dat zijn raadsman hem geadviseerd had tijdens diens afwezigheid geen
commentaar te geven

Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft daarop de zaak aangehouden omdat
de belangen van appellant door een omstandigheid, die hem niet verweten kan
worden, geschaad zouden kunnen worden

2. De zaak is in verband met de gewijzigde samenstelling opnieuw
behandeld ter terechtzitting van 11 mei 1989. Appellant was aldaar aanwezig,
bijgestaan door zijn raadsman, Mr. T., advocaat te E.

3. Appellant was in de jaren 1984 en 1985 werkzaam bij de
Districtsgezondheidsdienst voor N., A. en omstreken. In die hoedanigheid
voerde hij controles uit bij ziekte van ambtenaren van de gemeente A. en
begeleidde hij die ambtenaren bij ziekte. Klaagster, geboren op 7 maart 1958,
was in 1984 werkzaam bij de gemeente A., aanvankelijk als zweminstructrice en
sedert september of oktober van dat jaar als telefoniste op het gemeentehuis.
Klaagster heeft zich op 25 januari 1984 schriftelijk ziek gemeld, waarbij zij
opgaf dat zij gespannen was en last had van hartkloppingen en braken. Daarvoor
was klaagster ook al herhaaldelijk ziek en overspannen geweest, waarbij zij
echter niet begeleid en gecontroleerd was door appellant, doch door andere
artsen van de districtsgezondheidsdienst. Op 6 februari 1984 heeft de arts
voor de eerste maal een spreekuurcontact met klaagster gehad

In de periode tot 19 oktober 1984 heeft hij klaagster nog achtmaal op
zijn spreekuur gezien. Ongeveer de helft van de spreekuurconsulten vond plaats
op haar verzoek. Klaagster had inmiddels ook regelmatige gesprekscontacten met
haar huisarts, diens echtgenote en een maatschappelijk werkster van de U.

Klaagster heeft op 19 september 1984 gedeeltelijk en met ingang van 22
oktober 1984 volledig het werk hervat. Na 19 oktober 1984 heeft zij het
spreekuur van de arts niet meer bezocht. Wel heeft appellant toen regelmatig
over klaagster contact gehad met derden, te weten met behandelaars van
klaagster en functionarissen van de gemeente A.. Onder meer heeft de arts, als
bedrijfsarts, op 3 juni 1985 een brief geschreven aan het College van B. & W.
van A. over de arbeidstijdverkorting voor mevrouw H

In november 1984 is tussen partijen een liefdesrelatie ontstaan, die
heeft voortgeduurd tot de zomer van 1985. Partijen hadden in die tijd
regelmatig seksueel contact. In maart 1985 heeft de arts aan klaagster een
recept gegeven voor de morning after pil. In april 1985 heeft klaagster een
aanvang gemaakt met een behandeling in het dagcentrum van K. te Z.. In juni
1985 is zij wegens heftige angsten enige dagen opgenomen geweest in het
psychiatrisch centrum K.. Zij bleek toen zwanger te zijn. Korte tijd daarna is
abortus gepleegd

De klacht behelst, zakelijk weergegeven, het verwijt dat de arts in de
periode dat hij bedrijfsarts was van klaagster en als zodanig haar in verband
met haar ziekte begeleidde, een seksuele relatie met haar heeft aangegaan. Hij
maakte hierdoor misbruik van de psychisch zwakke toestand waarin zij
verkeerde

4. De klacht is tijdig ingediend

5. Het college van eerste aanleg heeft de maatregel van berisping
opgelegd en daartoe als volgt overwogen:

Te zijner verdediging heeft verweerder aangevoerd dat hij na het
ontstaan van de liefdesrelatie aan klaagster heeft gezegd dat hij niet meer
als haar bedrijfsarts kon optreden en dat hij sedertdien ook niet meer als
zodanig heeft gefunctioneerd. Dit verweer is feitelijk onjuist, daar, zoals
boven reeds is vastgesteld, verweerder ook na oktober 1984 zich als
bedrijfsarts nog herhaaldelijk heeft bezig gehouden met de gezondheidstoestand
van klaagster. Dat die bemoeiingen geen rechtstreekse contacten van
verweerder als bedrijfsarts met klaagster inhielden, is daarbij niet van
wezenlijk belang. Verweerder had moeten beseffen dat hij na het ontstaan van
de liefdesrelatie alle onderdelen van klaagster begeleiding behoorde over te
dragen aan een andere arts. Naar het oordeel van het college is dit echter
niet het belangrijke aspect van verweerders handelen ten opzichte van
klaagster

Veel ernstiger acht het college dat hij de liefdesrelatie met haar heeft
aangeknoopt in de periode dat hij haar rechtstreeks begeleidde en terwijl hij
wist dat zij uiterst kwetsbaar was, doordat zij in een psychisch labiele
toestand verkeerde en te kampen had met
seksuele problematiek. Verweerder heeft
wel aangevoerd dat klaagster het initiatief tot de relatie heeft genomen en
hem onaangekondigd thuis heeft opgezocht, doch aan verweerder moet worden
aangerekend dat hij in plaats van dit initiatief onmiddellijk af te wijzen
daarop is ingegaan, hoewel hij wist dat het niet in vrijheid was ontstaan.
Verweerder heeft ook onjuist gehandeld door aan klaagster de morning after pil
voor te schrijven zonder haar huisarts daarover in te lichten. Al is niet
gebleken dat verweerder in de strikte zin van dit woord misbruik heeft gemaakt
van klaagster situatie, het is wel zo dat hij door het onvoldoende
respecteren van de distantie die ook in de relatie bedrijfsarts – patient
behoort te bestaan, het vertrouwen in de stand der geneeskundigen heeft
ondermijnd en wel in zo ernstige mate dat niet volstaan kan worden met de
lichtste tuchtrechtelijke maatregel, doch een berisping moet worden opgelegd

6. De arts heeft tegen de beslissing de volgende grieven aangevoerd:

Daar klaagster haar klacht heeft ingetrokken, had het Medisch
Tuchtcollege op grond van de memorie van toelichting op artikel 10 lid 3 van
de Medische Tuchtwet geen andere onderwerpen bij de beoordeling van de klacht
mogen betrekken, dan die welke in de klacht zelf zijn verwoord

Hieruit volgt dat, nu het Medisch Tuchtcollege heeft overwogen dat de
arts niet in strikte zin van het woord misbruik heeft gemaakt van klaagsters
situatie, de grondslag van de klacht was weggevallen en de klacht ongegrond
verklaard had behoren te worden

Het Medisch Tuchtcollege overweegt ten onrechte dat de arts zich ook na
oktober 1984 herhaaldelijk met de gezondheids-toestand van klaagster heeft
beziggehouden

De arts heeft na oktober 1984 geen spreekkamercontact meer gehad met
klaagster en zich niet met haar gezondheidstoestand beziggehouden in een
arts/patient relatie. Klaagster was toen niet ziek, zij functioneerde goed en
leek ook niet psychisch labiel. De arts heeft slechts informatie aan derden
over haar verschaft over de perioden waarin hij nog wel als haar bedrijfsarts
functioneerde. De liefdesrelatie is in volle vrijheid ontstaan

Het zou corrector zijn geweest klaagsters huisarts te informeren over
het verstrekken van de morning after pil, doch het is niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar dat hij dit niet heeft gedaan

7. Het Centraal Medisch Tuchtcollege overweegt:

De inhoud van de oorspronkelijke klacht is niet beperkt tot de directe
arts/patient-relatie als in spreekkamercontact, doch ziet ook het gehele
complex van gebeurtenissen in de periode waarin de liefdesrelatie ontstond en
heeft bestaan en waarin appellant als haar bedrijfsarts functioneerde en
waarbij naar het gevoelen van klaagster een machtsonevenwicht bestond tussen
hen beide, waarin ze zich niet aan een liefdesrelatie kon onttrekken

Het Medisch Tuchtcollege is dan ook niet buiten het onderwerp van de
klacht getreden, door een oordeel te geven over de handelwijze van de arts in
die periode

De arts is na het ontstaan van de liefdesrelatie de belangen van
klaagster blijven behartigen door als arts in contact te treden met derden en
over aan hem als arts bekende feiten aan derden desgevraagd een oordeel te
geven. Hij heeft zo handelende geen einde gemaakt aan de arts/patient-relatie

Het was de arts, in ieder geval uit hoofde van zijn functie, bekend dat
bij klaagster problematiek bestond op het gebied van liefde en
seksualiteit. In
de gegeven omstandigheden had van hem als arts dan ook een aanmerkelijk
grotere zorgvuldigheid in de omgang met klaagster mogen worden verwacht. Hij
had moeten begrijpen dat het gevaar bestond van machts-onevenwicht, waardoor
bij klaagster de ‘vrijheid’ om met hem een liefdesrelatie aan te gaan beperkt
zou kunnen zijn. Hij had een duidelijk en volledig einde moeten maken aan
ieder optreden als arts ten aanzien van klaagster. Over het verschaffen van
de morning after pil had hij contact moeten opnemen met de huisarts van
klaagster

Het Centraal Medisch Tuchtcollege is met het College van eerste aanleg
van oordeel dat de arts door zijn handelwijze het vertrouwen in de stand der
geneeskundigen zodanig ondermijnt dat de maatregel van berisping behoort te
worden opgelegd

Het beroep dient om die reden te worden verworpen en de beslissing
waarvan beroep te worden bevestigd

8. Om redenen aan het algemeen belang ontleend acht het Centraal Medisch
Tuchtcollege bekendmaking van deze beslissing met in achtneming van het
bepaalde in artikel 13b, 1e lid van de Medische Tuchtwet op de hierna
aangewezen wijze geboden

9. Het Centraal Medisch tuchtcollege beslist mitsdien als volgt:

Rechtdoende in hoger beroep: verwerpt het beroep; bevestigt de
beslissing waarvan beroep; bepaalt dat deze beslissing met in achtneming van
artikel 13 b, 1e lid van het in de Medische Tuchtwet bepaalde wordt
bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant en door
toezending aan Medische Contact en het tijdschrift voor Gezondheidsrecht met
verzoek tot plaatsing

Rechters

Mr. B. Pronk, voorzitter; Dr. C. Hermann, E.C.M. Plag, Prof. Dr.P.J.Jongerius, K.W. Woltering, leden-geneeskundigen en Mr. H.J.Sluyters-Hamburger, secretaris