Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 9 december 1988

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Appellante eist dat het op 10 januari 1986 gegeven ontslag nietig zal
worden verklaard en dat Van Lieshout zal worden veroordeeld om aan haar te
betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag ad ƒ 210,–
(tweehonderdentien gulden) bruto per week, vermeerderd met de vakantietoeslag
ad 8% vanaf 9 januari 1986 tot het moment waarop de dienstbetrekking
rechtsgeldig zal zijn geeindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging
van 50% als bedoeld in artikel 1638q BW, alsmede met de wettelijke rente over
vorenbedoelde bedragen te rekenen vanaf 31 januari 1986, althans vanaf de dag
waarop elk loon betaald moet worden; alles met veroordeling van Van Lieshout
in de kosten van het geding

Appellante werkte als afroepcontractante. De kantonrechter is van
mening dat er tussen partijen geen arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen
Dit wordt door appellante betwist

Volgens de rechtbank staat vast dat er op 7 juli 1983 tussen partijen ee
n schriftelijke overeenkomst is gesloten met de volgende inhoud:

“Hierbij verklaart W. geheel vrijblijvend inpakwerkzaamheden te
verrichten bij v. Lieshout Vleeswaren B.V. te Helmond, wanneer laatstgenoemde
B.V. haar hiertoe op eveneens vrijblijvende basis oproept. Het salaris
bedraagt ƒ 4,08 per uur bruto(intussen verhoogd tot 8,75). Wederzijds
geldt geen enkele verplichting ten aanzien van de tijdsduur der werkzaamheden
Bij brief d.d. 9 januari 1986 heeft Van Lieshout aan W. bericht dat zij
met ingang van 9 januari 1986 geen gebruik meer wenst te maken van de
mogelijkheid W. op te roepen tot werkzaamheden. Hiervoor is geen
toestemming van de directeur GAB verkregen. W. heeft de nietigheid van dit
ontslag ingeroepen

De rechtbank is het met Van Lieshout eens dat de overeenkomst van juli
1983 niet kan worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst, doch dient te
worden aangemerkt als een voorovereenkomst op grond waarvan partijen steeds
opnieuw contracteerden. De op grond daarvan door partijen gesloten
overeenkomsten waren ieder voor zich echter wel arbeidsovereenkomsten

Ten tijde van haar ontslag had W. een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd omdat W. langer dan een jaar in dienst was en de
dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd geacht worden een niet onderbroken
dienstbetrekking te vormen nu zij hebben bestaan met tussenpozen van niet meer
dan 31 dagen (art. 1639k BW) Mede gelet op de frequentie van de werkzaamheden
en op het feit dat deze volgens een wekelijks door Van Lieshout vast te
stellen schema plaats vonden, is er geen sprake van losse ongeregelde arbeid,
en wordt voor ontslag toestemming van de directeur GAB vereist. In casu
ontbrak deze toestemming

De rechtbank verklaart het op 10 januari 1986 gegeven ontslag nietig en
gelast een comparitie der partijen (op 14 februari 1989) aangezien zij niet
uit het schema van W. over 1984 en 1985 kan opmaken dat zij gemiddeld 24 uur
per week zou hebben gewerkt

Volledige tekst

Rechters

Mrs. Thijsen, voorzitter, Aarts en Asselbergs leden