Instantie: Gerechtshof Arnhem, 6 december 1988

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Vader en moeder hebben van eind 1980 tot ongeveer medio 1985
samengewoond. In die tijd zijn uit hun relatie (erkend wordt dat B. de
biologische vader is) de beide kinderen geboren waar het om gaat. Over deze
kinderen is de vader toeziend voogd

In de tijd dat partijen samenwoonden was de vader naast de moeder bij de
verzorging en opvoeding van de kinderen betrokken

Nadat partijen uiteen waren gegaan en de kinderen bij de moeder zijn
gebleven, is tussen de kinderen en de vader in de vorm van een in onderling
overleg getroffen omgangsregeling regelmatig contact blijven bestaan. In de
omgangsregeling is tevens betrokken een uit een eerdere relatie van de moeder
geboren dochtertje van nu rond 11 jaar. Alle betrokkenen, ook de moeder,
staan positief tegenover het contact tussen de kinderen en de vader

De vader heeft verzocht aan de rechtbank om de ambtenaar van de
burgerlijke stand te gelasten het register van de burgerlijke stand aan te
vullen met de akte tot erkenning van zijn twee kinderen, ondanks de weigering
tot toestemming voor erkenning van de moeder (rekestnummer 2411/1987) en de
rechtbank heeft op 2 februari 1988 (Rechtspraak Nemesis 1988 nr. 13) beslist
dat de ambtenaar dit moet doen

De moeder is van deze beslissing in hoger beroep gegaan

Sedert de rechtbank op 4 februari 1988 de beschikking waarvan beroep
heeft gegeven, heeft de Hoge Raad op 8 april 1988 onder nr. 7272 (RvdW 1988,
nr. 73) in een soortgelijk geval beslist. Het hof neemt de beschikking van
de Hoge Raad tot richtsnoer. De Hoge Raad heeft beslist dat een redelijke,
met artikel 8 EVRM rekening houdende uitleg van het huidige recht meebrengt
dat, ook al weigert de moeder de voor erkenning door de vader vereiste
toestemming, deze kan worden vervangen door een rechterlijke uitspraak,
waardoor een rechtsgeldige erkenning tot stand kan komen, wanneer de weigering
van de moeder om toestemming tot erkenning te verlenen slechts kan worden
opgevat als misbruik van de bevoegdheid die de moeder aan artikel 224 lid 1
aanhef en onder d BW kan ontlenen

De feiten laten geen andere conclusie toe dan dat tussen vader en de
kinderen in kwestie, van wie hij de biologische vader is, vanaf hun geboorte
en tot het uiteengaan van partijen een relatie heeft bestaan, welke relatie
ook nadien en tot nu toe is bestendigd gebleven, zij het op aan de veranderde
omstandigheden aangepaste wijze, die als familylife moet worden aangemerkt
Ingevolge de beschikking van de Hoge Raad brengt dat met zich mee, dat de
kinderen en de vader er in beginsel aanspraak op hebben, dat hun relatie
rechtens wordt erkend als familierechtelijke rechtsbetrekking

In hetgeen de moeder heeft aangevoerd (ten aanzien van eerder gemaakte
afspraken met betrekking tot de kinderen, het naamsgevolg, het eindigen van de
relatie, de onmogelijkheid van erkenning door een nieuwe relatie van de moeder
en de mogelijkheid van eventuele voogdijwijziging) vermag het hof geen zodanig
klemmende argumenten te onderkennen, dat aan het beginsel in dit geval geen
toepassing zou moeten worden gegeven

Uit al het voorgaande vloeit voort dat naar het oordeel van het hof,
erkenning van de kinderen door de vader ook geen zodanige inbreuk maakt op het
recht van de moeder op haar familylife, dat op die grond het verzoek zou
dienen te worden afgewezen

Het hof bekrachtigt de beschikking op 4 februari 1988 door de rechtbank
Arnhem in deze zaak tussen partijen gegeven

Volledige tekst

Rechters

Mrs. Huber, Smilde en Hammerstein