Instantie: Rechtbank Rotterdam, 5 december 1988

Instantie

Rechtbank Rotterdam

Samenvatting


Hendrika heeft een verzoekschrift ingediend ertoe strekkende te
verklaren dat de in het verzoekschrift genoemde stukken, door haar ter hand
gesteld aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Ridderkerk
en daarmee de hoedanigheden, genoegzaam zijn om tot afkondiging en voltrekking
van haar voornemen in het huwelijk te treden met Jeannette over te gaan.
Het Openbaar Ministerie te Rotterdam heeft dit verzoek afgewezen

Volgens de rechtbank is het juist dat de Nederlandse wet het huwelijk
tussen personen van gelijk geslacht niet uitdrukkelijk verbiedt. Zij
overweegt echter dat uit het stelsel van de Nederlandse wet volgt dat een
huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht onmogelijk is. De wetgever
heeft bedoeld het huwelijk slechts mogelijk te maken voor personen van
verschillend geslacht

Volgens de rechtbank is de onmogelijkheid om in een wettig huwelijk te
treden geen inbreuk op het priveleven van verzoekster (zij wordt de
mogelijkheid en de vrijheid gelaten om haar relatie met haar levenspartner in
haar priveleven de vorm en inhoud te geven die zij wenst) en is er derhalve
geen strijd met artikel 8 ECRM

De rechtbank is van oordeel dat nu het Europees Hof artikel 12 ECRM
interpreteert (in de zaak Rees, d.d. 17 oktober 1986) in de zin dat het recht
te huwen alleen gegarandeerd wordt voor paren van verschillend geslacht, de
onmogelijkheid naar Nederlands recht, voor verzoekster om in het huwelijk te
treden met een partner van hetzelfde geslacht, geen strijd kan opleveren met
artikel 12 ECRM

Gezien de hiervoor weergegeven interpretatie door het Hof van artikel 12
kan het stelsel van de Nederlandse wet, waarbij alleen het huwelijk mogelijk
is tussen personen van verschillend geslacht, in de gedachtengang van het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens geen schending van artikel 14 ECRM
opleveren

Artikel 23 lid 4 BuPo-verdrag heeft blijkens haar bewoordingen geen
rechtstreekse werking

Nog daargelaten dat aan verzoekster slechts een beroep toekomt op
artikel 2 van het BuPo-verdrag nu dat artikel geschreven is voor de
bescherming van rechten die in het verdrag zelf zijn gegeven en artikel 26
BuPo-verdrag toe ziet op bescherming van de rechten die niet uitdrukkelijk in
het verdrag zijn omschreven wijst de rechtbank op het feit dat ook het
BuPo-verdrag in artikel 23 (geen rechtstreekse werking) uitgaat van de
gedachte dat het huwelijk mogelijk moet worden gemaakt en beschermd moet
worden, omdat het huwelijk verbonden wordt aan de gedachte van gezinsvorming
Ook het verdrag gaat derhalve uit van het regelen van het
afstammingsrecht, als achterliggende gedachte voor het huwelijk, zodat het
Nederlandse rechtssysteem geen ongelijke behandeling van verzoekster oplevert
in de zin van artikel 2 BuPo-verdrag

Op grond van bovenvermelde is de rechtbank van oordeel dat het verzoek
dient te worden afgewezen

Volledige tekst

Rechters

Mrs. Van Heuven Goedhart, voorzitter, mrs. Nouwt en Hartogs, rechters