Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 25 november 1988

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Uitsluiting van iedere gemeenschap bij huwelijkse voorwaarden.
Ongerechtvaardigde verrijking van de man door toeneming van diens vermogen als
gevolg van de onbetaalde werkzaamheden van de vrouw? Vergoeding op grond van
redelijkheid en billijkheid?

Volledige tekst

(…) 2. De feiten

In hoger beroep staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel
niet of onvoldoende betwist het volgende tussen pp. vast:

Pp. zijn op 25 maart 1974 met elkaar gehuwd buiten elke gemeenschap van
goederen, zulks ingevolge op 22 maart 1974 opgemaakte akte van huwelijkse
voorwaarden, verleden door notaris L.J. van der Linden te Hilversum

Bij vonnis van de Rb. te Amsterdam van 12 mei 1982 is echtscheiding
tussen pp. uitgesproken, welk vonnis op 17 juni 1982 in de registers van de
burgerlijke stand is ingeschreven

De vrouw en de man hebben in het caf “(.D.)” te A. werkzaamheden
verricht, de vrouw tot begin 1982. De man heeft later een caf (…)
gekocht

De vrouw heeft voor dat caf de snacks en soepen verzorgd

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het gaat in deze zaak, voor zover in cassatie nog van belang, om
het volgende

Tijdens het huwelijk van partijen, die met uitsluiting van iedere
gemeenschap waren gehuwd, heeft de vrouw werkzaamheden verricht in een aan de
man toebehorend cafbedrijf, voor welke werkzaamheden zij geen vergoeding heeft
ontvangen. Over de omvang van die werkzaamheden verschillen partijen van
mening. De door de man over de jaren 1974-1981 met zijn onderneming
behaalde winst is voor een gedeelte groot ƒ 110.000,- fiscaal toegerekend aan
de vrouw; de daarover verschuldigde inkomstenbelasting ad ƒ 25.000,- is door
de man voldaan

Stellende dat haar arbeid in het bedrijf heeft geleid tot een
vermogenstoename aan de zijde van de man en dat de man haar naar redelijkheid
en billijkheid alsnog een vergoeding ten bedrage van ƒ 85.000,- verschuldigd
is, heeft de vrouw in rechte betaling van dat bedrag gevorderd nadat het
huwelijk van partijen door echtscheiding was ontbonden. De man heeft de
gestelde vermogenstoename ontkend en ook overigens de vordering betwist

De Rechtbank heeft de vordering afgewezen, overwegende dat geen beloning
was overeengekomen, dat het enkele feit dat een vergoeding redelijk en billijk
zou zijn geen betalingsverplichting van de man doet ontstaan en dat, voor
zover de vrouw haar aanspraken grondt op ongerechtvaardigde verrijking, het
Nederlandse recht zodanige rechtsgrond niet kent

Het Hof heeft blijkens rechtsoverweging 3.5 van het bestreden arrest de
door de vrouw tegen die afwijzing gerichte grief aldus opgevat dat de vrouw
als grondslag voor haar vordering aanvoert dat gezien de aard van de
overeenkomst van huwelijksvoorwaarden de billijkheid meebrengt dat – nu
partijen van echt gescheiden zijn – de man aan de vrouw in ieder geval dient
te betalen de toeneming van zijn vermogen voor zover deze is ontstaan door de
arbeidsinspanning van de vrouw. Het Hof heeft die grief verworpen op de in
zijn rechtsoverweging 3.6 vermelde gronden. Hiertegen richt zich het middel
van cassatie

3.2. Het Hof heeft in rechtsoverweging 3.6. niet geoordeeld dat, indien
uitsluiting van iedere gemeenschap is overeengekomen, aanspraken als de
onderhavige nimmer uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen
voortvloeien. Door te spreken van de “redelijkheid en billijkheid waarop de
vrouw zich beroept” heeft het Hof kennelijk slechts tot uitdrukking willen
brengen dat de door de vrouw ter ondersteuning van haar aanspraken gestelde
feiten en omstandigheden daartoe niet toereikend zijn

Dit oordeel is juist. Weliswaar is ook een krachtens een overeenkomst
van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet toepasselijk
voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar is, maar de enkele omstandigheid dat door de
arbeidsinspanning van de vrouw het vermogen van de man is toegenomen, is niet
voldoende om een tussen partijen overeengekomen uitsluiting van iedere
gemeenschap niet toe te passen

Uit het voorgaande volgt dat het middel niet tot cassatie kan leiden

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij
haar eigen kosten draagt

Rechters

Mrs Martens, De Groot, Bloembergen, Verburgh, Roelvink;Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh